151751-Najiba-Chargi

442 CHAPTER 22 Verschillende parameters van de musculus masseter (skeletspiermassa-volume, skeletspier- massa-oppervlak, skeletspiermassa-dikte) waren significant gecorreleerdmet skeletspiermas - sa oppervlakte op het niveau van C3 en L3. Deze correlaties varieerden echter van matig tot sterk, waarbij de sterkste correlatie werd gevonden tussen de skeletspiermassa oppervlakte op C3 en de skeletspiermassa-volume van de musculus masseter (r = 0,67). Skeletspiermassa oppervlakte van de musculus masseter had slechts eenmatige correlatie met skeletspiermas- sa oppervlakte op het niveau van L3 (r = 0,47) en C3 (r = 0,57). De prognostische impact van lage skeletspiermassa, verkregen door meting van de musculus masseter SMI, op overleving werd aanvullend onderzocht en dit toonde aan dat een lage skeletspiermassa van de muscu- lus masseter een significante prognostische biomarker was voor verminderde overleving (HR 3,0, p <0.05). Bij patiënten zonder kwalitatief goede beeldvorming op het niveau van L3 of C3, zoudenmusculus masseter parameters kunnen dienen als een alternatief voor de beoordeling van skeletspiermassa. Vanwege het ontbreken van referentiewaarden van skeletspiermassa in de algemene bevolking en de heterogeniteit in afkapwaarden voor lage skeletspiermassa in de literatuur is in Hoofdstuk 5 een onderzoek gepresenteerd dat is uitgevoerd in een groot cohort van hoofd-halskankerpatiënten (n=1415) om afkapwaarden te ontwikkelen voor lage skeletspiermassa gemeten op het niveau van C3. Vanwege de significante correlatie tussen SMI en geslacht (r 2 = 0,4, p <0,01) en SMI en body-mass index (BMI) (r 2 = 0,4, p <0,01), werden geslacht- en BMI-specifieke afkapwaarden berekend. Voor mannelijke patiënten met een BMI <25 kg/m 2 werd een SMI ≤6,8 cm 2 /m 2 gedefinieerd en met een BMI ≥25 kg/m 2 werd een SMI ≤8,5 cm 2 /m 2 gedefinieerd voor een lage skeletspiermassa. Voor vrouwelijke patiënten met een BMI <25 kg/m 2 werd een CSMI ≤5,3 cm 2 /m 2 gedefinieerd en met een BMI ≥25 kg/m 2 werd een SMI ≤6,4 cm 2 /m 2 gedefinieerd voor een lage skeletspiermassa. Deze studie levert voor het eerst gestandaardiseerde afkapwaarden op voor lage skeletspiermassa op het niveau van C3 bij patiënten met hoofd-halskanker. Deze informatie kan helpen bij de uniformiteit van de definitie van lage skeletspiermassa. Deel II van dit proefschrift presenteert de predictieve en prognostische impact van skeletspi - ermassa bij patiënten met chirurgische behandelde hoofd-halskanker. In Hoofdstuk 6 wordt een onderzoek gepresenteerd naar de predictieve waarde van een lage skeletspiermassa op chirurgische complicaties bij patiënten met mondholtekanker (n=78) die een tumorresectie en aanvullende mandibulaire reconstructie ondergingen middels een vrij-gevasculariseerd fibula transplantaat in het Universitair Medisch CentrumUtrecht. Lage skeletspiermassa was significant geassocieerdmet een verhoogd risico op transplantaat-gerelateerde complicaties (HR 4,3, p <0,05) en op ernstige chirurgische complicaties (Clavien-Dindo graad III-IV) (HR 4,0, p <0,05). Een lage skeletspiermassa was ook prognostisch voor een verminderde algehele overleving (HR 2,4, p <0,05). Hoofdstuk 7 presenteert een onderzoek dat is uitgevoerd in een groter cohort van patiënten (n=616) die een reconstructie ondergingen in het hoofd-halsgebied middels een microvasculaire vrije lap transplantatie. Het onderzoek werd uitgevoerd in het buitenland op de afdeling orale enmaxillofaciale chirurgie in samenwerking met Dr. S. Parmar van het Queen Elizabeth Hospital in Birmingham, Verenigd Koninkrijk.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0