151751-Najiba-Chargi

443 Nederlandse samenvatting Naast skeletspiermassa werd bij deze patiënten de predictieve en prognostische impact van systemische inflammatie onderzocht. Verhoogde neutrofiel-tot-lymfocytverhouding (NLR) werd gebruikt als een marker voor systemische inflammatie. Non-transplantaat- en trans - plantaat-gerelateerde complicaties kwamen voor bij respectievelijk 39,3% en 12,3% van de patiënten. Het percentage transplantaat falen was 4,7%. Voor oncologische patiënten waren significante voorspellers gevonden voor chirurgische complicaties een verhoogd NLR bij alle types van transplantaat reconstructies (OR 1,5, p <0,05), lage skeletspiermassa bij radialis onderarm transplantaat reconstructies (OR 2,1, p <0,05) en de combinatie van een verhoogd NLR en lage skeletspiermassa bij vrij-gevasculariseerd fibula transplantaat reconstructies (OR 5,2, p <0,05). Patiënten met uitsluitend een verhoogd NLR liepen een significant risico op voor transplantaat-gerelateerde complicaties (OR 3,0), ernstige chirurgische complicaties (Clavien-Dindo graad >IIIa) (OR 2,2, p <0.05) en in combinatie met een lage skeletspiermassa op langere ziekenhuisopname (+3,9 dagen, p <0,05). Bij patiënten met een stadium I-II hoofd- hals plaveiselcelcarcinoom waren lage skeletspiermassa (HR 2,3, p <0.05) en de combinatie van verhoogd NLR en lage skeletspiermassa (HR 2,3, p <0.05) prognostisch voor verminderde algehele overleving. Skeletspiermassa en NLR zijn routinematig beschikbare biomarkers en deze studie toont aan dat deze biomarkers de clinicus kunnen helpen bij het identificeren van patiënten met slechtere behandeluitkomsten en prognose. Hoofdstuk 8 presenteert een onderzoek bij patiëntenmet chirurgisch behandeldemondholte plaveiselcelcarcinoom (n=224) om de predictieve impact van een lage skeletspiermassa op perioperatieve complicaties te onderzoeken. Een lage skeletspiermassa was een significante voorspeller voor de aanwezigheid van perioperatieve complicaties (HR 1,5, p <0,01) en het aantal perioperatieve complicaties (HR 1,5, p <0,01). Naast skeletspiermassa kan arteriële cal - cificatie ook beoordeeldworden op routinematige diagnostische CT-scans en deze zou kunnen worden gebruikt als een aanvullende op beeldvorming gebaseerde biomarker. Hoofdstuk 9 presenteert daarom een onderzoek dat verricht is om de predictieve impact van arteriële calcificatie en lage skeletspiermassa voor het optreden van faryngocutane fistelvorming te onderzoeken bij 224 hoofd-halskanker patiënten die een laryngectomie ondergingen. Ar - teriële calcificaties waren veel voorkomend bij patiënten die een laryngectomie ondergingen, waarbij slechts 1,3% procent van de patiënten geen arteriële calcificatie had en 7,1% van de patiënten hoogstens milde arteriële calcificaties hadden. Arteriële calcificaties op verschil - lende locaties, met name van het dalende deel van de aorta en de origo van de brachiocefale arteriën, waren significant geassocieerd met faryngocutane fistelvorming. Een hogere totale arteriële calcificatiescore was ook significant geassocieerd met faryngocutane fistelvorming. Matige tot ernstige arteriële calcificatie ter plaatse van het dalende deel van de aorta kwam vaker voor bij patiëntenmet een lage skeletspiermassa dan bij patiënten zonder een lage skel - etspiermassa (p <0,01). Op de andere locaties werd geen significant verschil waargenomen. In multivariabele logistische regressieanalyse waren zowel de totale arteriële calcificatiescore (OR 1,05, p <0,05) als een lage skeletspiermassa (OR 1,86, p <0,05) onafhankelijk geassocieerd met de vorming van faryngocutane fistels. 22

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0