Marianne Welmers

Samenvatting (Summary in Dutch) 179 APPENDICES met name binnen vrijwillig geboden hulp en in de hulp aan gezinnen met relatief jongere kinderen. De resultaten onderstrepen het belang van een procesmatige benadering van de alliantiemet meerderemeetmomenten tijdens het behandeltraject. Vervolgonderzoek is nodig om meer zicht te krijgen op de complexe systemische aspecten van de alliantie in het werken met meerdere gezinsleden. Vanwegedebelangrijke rol vandegezinsbehandelaar inhetwerkenaaneensterkealliantie, stond in Hoofdstuk 3 de bijdrage van de gezinsbehandelaar centraal. Ik onderzocht de samenhang tussen persoonlijkheid, aantal jaren werkervaring en geobserveerd gedrag van de gezinsbehandelaar enerzijds en de alliantie zoals ervaren door gezinsleden anderzijds ( N = 57 gezinnen). Wat betreft persoonlijkheid liet deze studie zien dat demate vanopenheid voor nieuwe ervaringen en altruïsme van de gezinsbehandelaar een sterkere alliantie voorspelden zoals ervaren door gezinsleden en de gezinsbehandelaar zelf. De mate van neuroticisme, consciëntieusheid en extraversie van de gezinsbehandelaar voorspeldenminder sterke allianties.Wanneer degezinsbehandelaar indegeobserveerde sessie gezinsleden actief betrok in het behandelproces en werkte aan een emotionele band met de gezinsleden, beoordeelden zowel gezinsleden als gezinsbehandelaar de alliantie als positiever. Wanneer de gezinsbehandelaar in de geobserveerde sessiewerkte aan de ervaren veiligheid in de behandelcontext, beoordeelde zij zelf na afloop allianties met gezinsleden alsminder sterk. Het aantal jarenwerkervaring van de gezinsbehandelaar bleek niet van invloed te zijn op de alliantie. In Hoofdstuk 4 onderzocht ik de sterkte en ontwikkeling van alliantie-verschillen tussen gezinsleden, en de beoordeling van de gezinsbehandelaar van die verschillende allianties met gezinsleden ( N = 61 gezinnen). De resultaten uit deze studie lieten zien dat er significante verschillen waren tussen gezinsleden in de sterkte van de alliantie: gezinsbehandelaren hadden de sterkste alliantie met moeders, gevolgd door vaders en de minst sterke allianties met kinderen en jongeren. Deze verschillen werden kleiner gedurende het behandeltraject. Verschillende informanten (gezinsbehandelaren, gezinsleden en observatoren) rapporteerden over het geheel genomen vergelijkbare alliantie-verschillen tussen gezinsleden. De afzonderlijke beoordelingen door gezinsbehandelaren en moeders van hun werkrelatie hadden in de beginfase van de hulp een matige overeenkomst en 2 maanden later een sterke overeenkomst. Bij vaders ontbrak deze overeenstemming over de werkrelatie in de beginfase van de hulp, maar 2 maanden later kwamen de beoordelingen van gezinsbehandelaren en vaders wel sterk overeen. De afzonderlijke beoordelingen van gezinsbehandelaren en jeugdigen over hun werkrelatie kwamen op beide meetmomenten niet overeen, hierbij moet wel genoemd worden dat er maar weinig zelfrapportages van de alliantie door jeugdigen beschikbaar waren.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0