Timo Soeterik

181 NEDERLANDSE SAMENVATTING studie wederom als referentie gebruikt. Er werd onderzocht welk percentage van de patiënten actief werden vervolgd conform de richtlijnen uit de PRIAS-studie; uitgedrukt in aantal uitgevoerde PSA serum tests en prostaatbiopten. In totaal onderging minder dan de helft van de patiënten (43%) het aantal PSA tests en prostaatbiopten die zij conform het PRIAS-protocol zouden moeten ondergaan. Bij PRIAS-geschikte patiënten was discordante vervolgcontrole niét geassocieerd met een verhoogd risico op uitzaaiingen, wat suggereert dat de intensiteit van de controle schema’s kan worden verlaagd in deze subgroep. Anderzijds blijkt het geobserveerde verhoogde risico op uitzaaiingen bij discordante vervolgcontrole onder PRIAS-ongeschikte patiënten een argument om in deze subgroep wél strikt het protocol te blijven volgen. DEEL II. IMPACT VAN MRI OP DE PROSTAATKANKER RISICO- CLASSIFICATIE Bij de diagnose van prostaatkanker wordt een patiënt op basis van bepaalde tumorfactoren ingedeeld in één van de drie risicogroepen: laag-, intermediair- of hoog- risico. Een belangrijk kenmerk waarop deze risicoclassificatie wordt gebaseerd is het tumorstadium. Van oudsher wordt het tumorstadium bepaald via rectaal toucher van de prostaat. Het gebruik van MRI ter bepaling van het tumorstadium heeft mogelijk voordelen ten opzichte van het rectaal toucher, aangezien de prostaat in volledigheid kan worden afgebeeld en dus geëvalueerd. Middels rectaal toucher kan echter alleen de achterzijde van de prostaat worden beoordeeld. In hoofdstuk 4 hebben we onderzocht wat het effect is van gebruik van MRI ter bepaling van het tumorstadium, en daarmee ook het effect op de risicoclassificatie. We vonden dat middels MRI uitbreiding van de tumor buiten de prostaat vaker kon worden gedetecteerd vergeleken met het rectaal toucher. Doordat tumoruitbreiding váker werd gedetecteerd, migreerde door gebruik van het MRI tumorstadium voor de risicoclassificatie, één op de drie patiënten naar een hogere risicogroep, vergeleken met wanneer het tumorstadium via rectaal toucher werd bepaald. Een nadeel van het gebruik van MRI voor het bepalen van het tumorstadium betrof het risico op een overschatting van het stadium. Zo werd er in enkele gevallen ten onrechte de aanwezigheid tumoruitbreiding buiten de prostaat vastgesteld, terwijl dit bij pathologische evaluatie niet aanwezig bleek te zijn. Echter, aangezien MRI over het algemeen resulteerde in een hoger totaal aantal correcte observaties van zowel aan- als afwezigheid van tumoruitbreiding vergeleken met het rectaal toucher, concludeerden we dat MRI de voorkeur geniet om het tumorstadium te bepalen. Zorgverleners dienen zich er wel van bewust te zijn dat in enkele gevallen MRI kan leiden tot overschatting van het tumorstadium met dientengevolge het inzetten van een te intensief behandelschema.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0