15283-B-Blokker

207 A Om het obductiepercentage te verhogen, moet de bovengenoemde misvatting, die nooit kan worden tegengesproken als obducties niet worden uitgevoerd, worden bestreden. Bovendien zou een obductie-methode ontwikkeld moeten worden, waarbij het lichaam van de overledene minder beschadigd wordt, zonder verlies van informatie vergeleken met de conventionele obductie. Om na te gaan welke methoden al ontwikkeld en getest waren ter vervanging van de obductie, zochten we in zes verschillende databanken naar reeds gepubliceerde prospectieve validatiestudies over dit onderwerp. De artikelen die we vonden, hebben we systematisch beoordeeld. In hoofdstuk 4 vergeleken we zestien verschillende studies, waarvan er dertien gebruik maakten van radiologische technieken, een deel niet-invasief en een deel minimaal invasief. Deze minimaal invasieve methoden, die de blanco MRI en/of CT scans combineerden met CT-angiografie (contrast in de vaten) en/ of biopten, hadden vaak betere resultaten dan de niet-invasieve methoden. Geen van de alternatieven die waren onderzocht functioneerde even goed als de obductie, maar de hoogste sensitiviteit die werd gevonden voor het aantonen van de doodsoorzaak was behoorlijk goed: 90,9% (resultaten van twee vergelijkbare studies samengevoegd, exclusief dubbele casus). Dit resultaat was bereikt met een combinatie van CT, CT- angiografie én biopten. In het algemeen viel kwaliteit van de zestien studies tegen (weinig blinde vergelijkingen en veel studies met weinig casus) en ze verschilden te veel van aanpak en uitkomstmaten, waardoor er geen goede meta-analyse van de gepresenteerde data mogelijk was. Wij concludeerden dat verder onderzoek nodig is naar de uitvoerbaarheid van een alternatieve obductie methode in de kliniek, en het liefst ook in een grotere studiepopulatie. In hoofdstuk 5 presenteerden we onze eigen prospectieve, “single center”, blinde, “cross-sectional” studie, die de diagnostische prestatie van een minimaal invasieve autopsie (MIA) vergeleek met die van de conventionele autopsie (CA). Hiervoor werden 99 overleden volwassen patiënten geïncludeerd, bij wie de nabestaanden toestemming hadden gegeven voor zowel een MIA als CA. Onze MIA bestond uit blanco MRI en CT scans van het gehele lichaam en beeld-geleide biopten van de vitale organen en pathologische haarden die gezien werden op de blanco scans. De MIA en CA vonden in 91 casus dezelfde doodsoorzaak; MIA vond in 5 en CA in 3 van de overige casus de juiste doodsoorzaak. Van de 288 diagnosen die direct gerelateerd waren aan de doodsoorzaak vond MIA er 259 en CA 224; 200 van deze werden door beide methoden gevonden. Daarnaast presteerden MIA en CA gelijkwaardig in het beantwoorden van de specifieke vragen die gesteld waren door de clinici. De methode die wij gebruikten voor onze MIA, die in elk groot ziekenhuis kan worden uitgevoerd en waarvan de beelden altijd opnieuw kunnen worden bekeken, lijkt een valide alternatief voor de CA. Samenvatting

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw