15283-B-Blokker

208 Maar liefst 17% van de doodsoorzaken en 43% van de 288 daaraan gerelateerde diagnosen waren onbekend voor de kliniek. Deze getallen benadrukken het grote belang van postmortaal onderzoek, in welke vorm dan ook (iets is beter dan niets), voor de kwaliteitscontrole van de medische zorg. Het onderzoek in hoofdstuk 6 was een subanalyse binnen hetzelfde cohort. Daarin analyseerdenwedediagnostischeprestatievandeMIAvoordedetectievan ischemische hartziekten, die een belangrijke ziektelast vormen in de Westerse wereld. In deze analyse beschouwden we de CA als de gouden standaard en vergeleken daarmee een combinatie van specifieke MRI sequenties en gerichte hartbiopten. We bereikten een sensitiviteit van 97% voor de detectie van acute ischemie en een specificiteit van 95%. Daarentegen, zonder de biopten, werd met de MRI een lage sensitiviteit bereikt voor zowel acute als oude ischemie. Deze bevindingen benadrukken het belang van gerichte biopten bij een MIA, en, in het algemeen, histologisch onderzoek bij postmortaal onderzoek. Hoewel andere studies beschrijven dat een postmortale angiografie nodig is voor het aantonen van een cardiale doodsoorzaak, vonden wij dus dat een combinatie van specifieke MRI scans en gerichte biopten voldoet. In de zogenaamde feasibility studie, die we beschreven in hoofdstuk 7 , vonden we dat het postmortale weefsel dat verkregen wordt via de MIA-biopten voldoende RNA bevat met toereikende kwaliteit voor het uitvoeren van moleculaire diagnostiek. Het RNA was vooral goed van kwaliteit als de biopten kort na het overlijden waren afgenomen. Zodra de MIA kan worden verricht als reguliere diagnostiek, wordt hiermee een extra mogelijkheid gecreëerd voor het verzamelen van weefsels voor medisch wetenschappelijk onderzoek. Vooral weefsel van tumor-recidieven en tumor- metastasen (uitzaaiingen) is nuttig. Dit wordt gebruikt voor het onderzoek naar intra- tumor heterogeniteit, waarmee zogenaamde kankerbehandeling op maat verder kan worden ontwikkeld. Omdat de postmortale radiologie een compleet nieuw veld is binnen de klinische radiologie, hebben we de MRI- en CT-beelden in ons cohort opnieuw beoordeeld. In hoofdstuk 8 beschreven we (veel voorkomende) veranderingen, die het gevolg zijn van chemische en fysische processen die in het lichaam op gang komen na het overlijden. De veranderingen, gerelateerd aan ontbinding, verergerden naarmate de patiënt langer geleden overleden was. Intravasculair lucht, pleura effusie, periportaal oedeem en uitgezette darmlissen werden vaker gezien na reanimatie; postmortale stolsels juist minder. Uitgezette darmlissen en verlies van grijs-witte stof differentiatie in de hersenen waren gecorreleerdmet de tijd sinds het overlijden. Hyperdense hersenvaten, subcutaan oedeem, abdominaal vocht en uitzakking van bloed in de lever werd vaker gezien bij IC patiënten. Samenvatting

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw