Diederik Hentenaar

177 Samenvatting benadering (hoofdstuk 4). Het doel van de studie beschreven in hoofdstuk 3 was om het effect van een enkele niet-chirurgische ingreep met behulp van een air polisher (EMS Airflow Master Piezon®) met eryhtritolpoeder (testgroep) te evalueren en het effect te vergelijken met piëzo-electrische ultrasone reiniging (controlegroep). In beide groepen werd tevens in een enkele sessie parodontale reiniging van de volledige mond uitgevoerd. In totaal werden tachtig patiënten met 139 implantaten met peri-implantitis niet-chirurgisch behandeld. Patiënten werden willekeurig toegewezen aan de testgroep of controlegroep. Het effect werd geëvalueerd op basis van klinische, röntgenologische en microbiologische uitkomsten. Patiënten werden beoordeeld bij aanvang en na 3 maanden follow-up. Bij patiënten die na 3 maanden follow-up als succesvol werden beschouwd, werden aanvullend beoordeeld na 6, 9 en 12 maanden. Bovendien vond evaluatie van de door de patiënt waargenomen pijnsensatie, direct na interventie, plaats met behulp van een score op een VAS-schaal. Drie maanden na de therapie werd geen significant verschil gevonden tussen beide therapieën voor de primaire uitkomstmaat bloeding na sonderen (%) (BoP). Bovendien vertoonden geen van de andere klinische parameters, d.w.z. pus na sonderen (SoP), plaqueniveaus (Plq) en sondeerpocketdiepte (PPD), marginale botniveaus of microbiologische parameters enig verschil tussen beide groepen. Beide therapieën resulteerden in beperkt succes (18% van de patiënten werd als succesvol beschouwd). Evaluatie van de door de patiënt waargenomen pijnscores direct na de interventie gaf aan dat beide therapieën als minimaal pijnlijk werden beschouwd zonder dat een van beide significant minder pijnlijk was. Daarom werd geconcludeerd dat air-polishing even effectief bleek te zijn als ultrasoon scaling in de niet-chirurgische behandeling van peri-implantitis. Bij patiënten die na 3 maanden follow-up als succesvol werden beschouwd, werden de parameters aanvullend beoordeeld na 6, 9 en 12 maanden. Wanneer baseline-kenmerken van de succesvolle groep patiënten werden vergeleken met die van de niet-succesvolle patiënten, werd een lagere PPD (respectievelijk 4.0 mm versus 4.9 mm), minder marginaal botverlies (respectievelijk 3.0 mm versus 4.0 mm) en kortere functieduur vóór therapie plaatsvond (7.2 versus 9.5 jaar) gezien. Interessant is dat de follow-up van de succesvolle patiënten een geleidelijke verbetering van de klinische parameters liet zien tot 12 maanden wanneer nazorg (supragingivale instrumentatie wanneer plaque/calculus zichtbaar was) werd toegepast en de zelfzorg werd aangemoedigd op 6 en 9 maanden. Gezien het succes van deze patiënten tot 12 maanden na de therapie, geven deze parameters het belang aan van een vroege diagnose en een vroeg begin van niet-chirurgische therapie. Bovendien leek het erop dat stabiele botniveaus en afwezigheid van ziekteprogressie konden worden bereikt bij implantaten die PPD < 4 mm vertonen mét de aanwezigheid van BoP tot 12 maanden. Daarom onderstreept de uitkomst van hoofdstuk 3 dat de gevoeligheid van BoP voor de voorspelling van ziekteprogressie vrij laag is en dat strikte succescriteria voorzichtig moeten worden geïnterpreteerd en toegepast. A

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0