Hanna de Jong-Markus

194 In de interviews kwamen ook onderliggende opvattingen naar voren die laten zien waarom de leraren waarde hechten aan de verschillende belangen. Deze opvattingen worden ‘invloeden’ genoemd en er wordt onderscheidt gemaakt tussen religieuze, pedagogische en vormende invloeden. De verschillende invloeden waren meestal van toepassing op alle drie de belangen; maar de pedagogische invloeden lijken niet aan te sluiten bij het tweede belang. De religieuze invloeden gaan over leraren die het christelijk geloof een centrale plaats willen geven binnen alle aspecten van hun leven, inclusief hun werk. Volgens de leraren is dat des te belangrijker als het gaat om het lerarenberoep, omdat het in het onderwijs gaat om de vorming van jonge kinderen en om normen en waarden. Wat de pedagogische invloeden betreft is het in de ogen van leraren belangrijk dat kinderen in ieder geval als ze jong zijn, opgroeien in een omgeving die coherent en veilig is. Bovendien is het voor hen belangrijk als de normen en waarden op school overeenkomen met wat ze thuis meekrijgen, omdat kinderen zo veel tijd op school doorbrengen. Daarnaast wordt de school beschouwd als een omgeving bij uitstek waarin kinderen veel kunnen leren over het christelijk geloof, zoals over de Bijbel of christelijke liederen. De vormende invloeden hebben ermee te maken dat sommige leraren aangeven zich onvoldoende competent te voelen om op een niet-orthodox-christelijke school te werken. Omdat de leraren slechts beperkt hebben geleerd om te gaan met andersdenkenden, ervaren zij terughoudendheid om te solliciteren op een niet-orthodox-christelijke school. De leraren noemen ook enkele nadelen van het monoreligieuze karakter van de school. De meesten van hen zeggen dat ze zelf het contact met andersdenkenden gemist hebben, omdat ze daardoor minder geleerd hebben over het verdedigen en/of verdiepen van hun eigen overtuiging. Daarnaast hebben leerlingen in orthodox-christelijke basisscholen volgens de leraren de neiging ommeer op elkaar te letten en kritiek te hebben op kleine verschillen. Er wordt in deze deelstudie geconcludeerd dat de opvattingen van leraren over de keuze voor een orthodox-christelijke basisschool vergelijkbaar zijn met die van ouders: beiden benadrukken de religieuze dimensie van de school en leggen de nadruk op de samenhang van de geloofsopvoeding thuis en op school. Echter, bij leraren wordt het monoreligieuze kenmerk niet alleen gewaardeerd vanwege het verlangen om kinderen op een bepaalde manier op te voeden, maar ook met oog op het eigen welbevinden van de leraar. Deze uitkomst verdient aandacht in verder onderzoek omdat het eigen welbevinden van leraren nauwelijks naar voren komt in onderzoek naar of discussies over schoolkeuze. Dat het eigen welbevinden voor leraren belangrijk is, houdt mogelijk verband met de nauwe relatie tussen de persoonlijke en de professionele identiteit in het lerarenberoep. Bovendien kunnen sociaal-culturele invloeden een rol kunnen spelen,

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw