Hanna de Jong-Markus

Samenvatting 203 dat de achtergrond van de aanstaande leraren en de invloed van hun ouders een grote rol spelen. Volgens lerarenopleiders is het voor de ontwikkeling van competentie in het omgaan met religieuze diversiteit belangrijk dat aanstaande leraren in hun bacheloropleiding het volgende leren: ontmoetingen aangaan, open houding, gespreksvaardigheden, groei van persoonlijke opvattingen, verdieping van kennis, en zorgvuldig afwegen. De laatste overlapt met de eerdere aspecten, maar het wordt expliciet benadrukt dat aanstaande leraren moeten leren om reflectief te zijn en zorgvuldige afwegingen te maken in plaats van onmiddellijk te oordelen. De lerarenopleiders gebruiken daarbij meermaals de uitdrukking dat studenten moeten leren verder te denken dan ’goed en fout‘ of ’zwart en wit‘. Volgens de lerarenopleiders kunnen de genoemde competenties op vier manieren gestimuleerd worden in de lerarenopleiding, namelijk door het vergroten van kennis en reflectie, door de hogeschool als oefenplaats, met realistische opdrachten en praktijkervaringen, en met begeleiding op maat. Aan de lerarenopleiders is gevraagdwaaraanmeer aandacht besteed zoumoetenworden in de lerarenopleiding. Daarbij noemden zij dat vooral het stimuleren van een open en respectvolle houding belangrijk is, net als het ontwikkelen van gespreksvaardigheden en het vermogen om onderscheid te maken tussen kleine en grote issues (zorgvuldige afweging). De lerarenopleiders noemden ook dat het belangrijk is om te zorgen voor samenhang in de lerarenopleiding als het gaat over religieuze diversiteit omdat er nu geen vakoverstijgende aanpak is. Bovendien maken sommige lerarenopleiders zich zorgen over hoe het leren omgaan met religieuze diversiteit gebeurt in een nieuwe opleidingsvariant waarin meer nadruk ligt op het werkplekleren op een basisschool in de eigen regio van de aanstaande leraar. Daarnaast geven de lerarenopleiders aan dat de lerarenopleiding niet alleen verantwoordelijk is voor hoe aanstaande leraren leren om te gaan met religieuze diversiteit omdat dit ook wordt beïnvloed door de media, vrienden en de kerk. De lerarenopleiders zien opvallend grote verschillen tussen aanstaande leraren als het gaat om hoe competent ze zijn en waar hun (existentiële) vragen liggen. In deze deelstudie wordt geconcludeerd dat de zaken die zowel door de alumni als door de lerarenopleiders genoemd worden, grotendeels overeenkomen met wat uit de literatuur naar voren komt. In tegenstelling tot de literatuur richten de alumni en lerarenopleiders zich echter vooral op interne religieuze diversiteit en niet zozeer op externe religieuze diversiteit. ‘Kritisch besef’ – een van de factoren uit de literatuur – in de zin van gerichtheid op sociale verandering, komt daarbij ook niet naar voren. Bovendien gaat het bij de alumni en lerarenopleiders meer over hoe de leraren omgaan met

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw