Hanna de Jong-Markus

204 diversiteit onder leerlingen, dan over hoe zij leerlingen kunnen voorbereiden op het goed omgaan met niet-/andersgelovigen. Tot slot blijkt het unieke karakter van de orthodoxprotestantse lerarenopleiding vooral uit het feit dat verdieping van het eigen geloof ook wordt genoemd als een belangrijk aspect van het leren omgaan met religieuze diversiteit, terwijl dit aspect niet zo sterk naar voren komt in de literatuur. De alumni zouden graag meer handvatten willen krijgen voor hoe om te gaan met de diversiteit die ze in hun onderwijspraktijk tegenkomen en dat lijkt overeen te komen met wat lerarenopleiders zouden willen versterken. Volgens de alumni moet de lerarenopleiding zich vooral meer richten op hoe de eigen opvattingen van (aanstaande) leraren zich verhouden tot die van anderen, en hoe je daar als professional dan mee omgaat. De lerarenopleiders lijken dit te interpreteren als het verminderen van zwart-witdenken en het stimuleren van gespreksvaardigheden. Verder wijzen zowel de alumni als de lerarenopleiders erop dat realistische opdrachten belangrijk zijn in de lerarenopleiding en dat ontmoetingen met niet-/andersgelovigen gestimuleerd moeten worden, bijvoorbeeld door stage te lopen op een school met een (enigszins) andere religieuze identiteit of door uitwisselingen met studenten van andere lerarenopleidingen. Hoofdstuk 8 Conclusie en discussie In hoofdstuk 8 wordt de centrale onderzoeksvraag beantwoord. Deze vraag luidde: Hoe verhouden leraren in orthodox-christelijke basisscholen zich als professional tot de levensbeschouwelijke diversiteit van de samenleving en de monoreligieuze kenmerken van hun school, en wat zijn de implicaties daarvan voor de initiële lerarenopleiding? (hoofdstuk 1). In de vijf deelstudies die zijn uitgevoerd, komen allereerst drie verschillende perspectieven naar voren die samen iets zeggen over hoe leraren zich als professional verhouden tot de genoemde thema’s. Het gaat om de eigen rol die leraren menen te hebben binnen de geloofsopvoeding van kinderen, hun perceptie van niet-/andersgelovigen, en spanningen of tegenstrijdighedendie inhunopvattingenovermonoreligiositeit en religieuzediversiteit naar voren komen. Deze perspectieven bieden vervolgens ook aangrijpingspunten voor het beantwoorden van het tweede deel van de onderzoeksvraag, namelijk naar implicaties voor de initiële opleiding van leraren. Allereerst speelt volgens de leraren het christelijk geloof een centrale rol in hun leven en dus ook in hunwerk als leraar. Het religieuze ideaal dat kinderen als toegewijde christenen zullen leven, is voor de leraren allesoverstijgend en/of werkt volgens hen in alles door. De leraren ervaren dat dit een gezamenlijk ideaal van de verschillende geloofsopvoeders is en dat de geloofsopvoeders zo samen een goede basis bieden aan de kinderen. Leraren

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw