Hanna de Jong-Markus

206 tegenstrijdigheden in de opvattingen van de leraren naar voren komen. Aanstaande leraren hebben echter weinig ervaringen met externe religieuze diversiteit. Daarom zou het waardevol kunnen zijn om binnen de orthodox-protestantse lerarenopleiding meer aandacht te besteden aan ontmoetingen met niet-/andersgelovigen. Tegelijkertijd geven zowel de alumni als de lerarenopleiders aan dat het nodig is om meer aandacht te besteden aan het omgaan met interne religieuze diversiteit zoals die in orthodoxchristelijke basisscholen naar voren kan komen. Deze ideeën voor het versterken van de lerarenopleiding lijken vooral te gaan over verdieping of uitbreiding van wat al belangrijk wordt gevonden, namelijk via ontmoetingen en reflectie te leren omgaan met religieuze diversiteit. Wat alumni en lerarenopleiders noemen, komt grotendeels overeen met wat in de literatuur wordt beschreven over het ontwikkelen van diversiteitscompetenties bij aanstaande leraren; hoewel het belangrijkste verschil is dat alumni en lerarenopleiders zich vooral bezighouden met interne in plaats van externe religieuze diversiteit. Een ander verschil is dat ‘kritisch besef’ in de zin van gerichtheid op sociale verandering, zoals dat in de literatuur wordt benoemd, niet door de alumni en leraropleiders wordt genoemd. De verdieping van het eigen geloof wordt door hen juist wel als een belangrijk aspect genoemd, maar komt niet zo naar voren in de literatuur. Tot slot wordt er door alumni en lerarenopleiders meer gesproken over hoe de leraren omgaan met diversiteit onder hun leerlingen, en minder over hoe ze hun leerlingen kunnen voorbereiden om goed om te gaan met niet-/andersgelovigen. Meer aandacht voor dat laatste zou dus ook een verbeterpunt kunnen zijn voor de orthodox-christelijke lerarenopleiding. Het zou de moeite waard zijn om binnen de lerarenopleidingen meer aandacht te besteden aan het perspectief van burgerschap in relatie tot religieuze diversiteit. Twee elementen uit de conclusie zijnmet name van belang als het gaat omde theoretische implicaties van dit onderzoek omdat ze nieuwe inzichten geven in hoe leraren zichzelf positioneren in het monoreligieuze onderwijs (vergelijk paragraaf 1.4). Deze elementen zijn de eigen rol van leraren binnen de geloofsopvoeding van kinderen en de betekenis van interne religieuze diversiteit binnen de professionaliteit van leraren in orthodoxchristelijke basisscholen. Dit zijn kwesties die ook met elkaar samenhangen. Ten eerste, wat de eigen rol van de leraren betreft, is het een nieuw empirisch inzicht dat leraren hun eigen rol duidelijk onderscheiden van die van andere geloofsopvoeders. Dit inzicht is cruciaal omdat meestal juist de samenhang tussen school, kerk en gezin sterk wordt benadrukt wanneer het over orthodox-christelijke basisscholen gaat. Het lijkt waardevol om het onderscheid tussen de rollen van de geloofsopvoeder en godsdienstleraar te

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw