Aernoud Fiolet

395 Summary in Dutch in interleukine-6 na 30 dagen. Zowel het aantal leukocyten als trombocyten daalt gedurende de opvolgingsperiode. Ook zien we een afname van 2% in geschatte glomerulaire filtratiesnelheid. We bediscussiëren dat het effect op de cellijnen conform de verwachting is en dat de origine van het effect op de renale klaring niet helemaal duidelijk is. We concluderen hierom dat lange termijn en placebogecontroleerde analyses nodig zijn om te beoordelen in hoeverre deze signalen reëel zijn, en indien dat het geval is, in hoeverre ze klinisch relevant zijn. In Hoofdstuk 10 analyseren we de effecten van lage doseringen colchicine op korte termijn op een breed spectrum van eiwitten, opnieuw door gebruik te maken van een longitudinaal studieontwerp. We concluderen dat expositie aan colchicine al op korte termijn geassocieerd is met een duidelijk waar te nemen anti- inflammatoir effect, waarbij onder meer het ‘NLRP3-inflammasoom’ (‘nucleotide- binding oligomerisation domain–, leucine-rich repeat–, and pyrin domain– containing protein 3’-inflammasome) en eiwitten gerelateerd aan neutrofielen activiteit betrokken zijn. In Hoofdstuk 11 onderzoeken we de hypothese dat colchicine inflammasoom activiteit remt. We maken gebruik van een placebogecontroleerd studieontwerp. We vinden lagere niveaus van inflammatoire merkstoffen bij patiënten die een jaar behandeld zijn met colchicine in vergelijking met hen die een jaar behandeld zijn met placebo. Daarnaast tonen we aan dat gebruik van colchicine is geassocieerd met lagere NLRP3-inflammasoom eiwitniveaus in extracellulaire blaasjes. We bediscussiëren hierna dat hoewel colchicine dus belangrijke merkstoffen verlaagt, dit vermoedelijk niet het enige mechanisme is dat de effectiviteit van het middel in atherosclerose verklaart. In Hoofdstuk 12 kerenwe terug naar het klinische perspectief en onderzoekenwe of er demografische of medische kenmerken zijn die geassocieerd zijn met vroege intolerantie voor lage doseringen colchicine bij patiënten met coronairlijden. We vinden dat intolerantie zich bij ongeveer 1 op de 11 patiënten voordoet. Het gaat meestal om gastro-intestinale bezwaren, spierklachten of vermoeidheid. Het vrouwelijk geslacht is de sterkste voorspeller voor intolerantie, terwijl zwaarlijvigheid en het gebruik van hoge doseringen statine met een lagere kans op intolerantie geassocieerd zijn. Dit komt vermoedelijk voort uit een combinatie van biologische en niet-biologische factoren.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0