Maartje Boer

326 maken van sociale media, hetgeen regelmatig verondersteld wordt volgens de displacement hypothesis (Twenge, 2019; Underwood & Ehrenreich, 2017). Intensieve socialemediagebruikers kunnen hun gebruik meestal onder controle houden en dit afwisselen met activiteiten die belangrijk zijn voor hun welbevinden, zoals afspreken met vrienden. Onze resultaten lieten zelfs zien dat een hogere intensiteit van socialemediagebruik gerelateerd was aan het ervaren van meer steun van vrienden (Hoofdstuk 4), meer ‘face-to-face’ contact met vrienden (Hoofdstuk 6) en meer vriendschapscompetenties (Hoofdstuk 7). In lijn met de stimulation hypothesis (Valkenburg & Peter, 2007, 2011), kan intensief socialemediagebruik dus mogelijk bijdragen aan de sociale ontwikkeling van adolescenten en is het meestal geen risicogedrag. Negatieve effecten lijken vooral gedreven door problematisch socialemediagebruik, zoals controleverlies over het gebruik en het continue denken aan sociale media. Een lagere levenstevredenheid was niet alleen een uitkomst van problematische socialemediagebruik (Hoofdstuk 6), maar ook een voorspeller (Hoofdstuk 7). Volgens het cognitive behavioral model van internetverslaving veroorzaken mentale gezondheidsproblemen destructieve gedachten, zoals de gedachte dat het desbetreffende gedrag (hier: socialemediagebruik) zorgen of negatieve gevoelens wegnemen. Dergelijke gedachten zouden vervolgenskunnenleidentotproblematischsocialemediagebruik(Davis,2001) . Bovendien ontwikkelen adolescenten met mentale gezondheidsproblemen mogelijk een voorkeur voor online in plaats van offline sociale interactie, omdat psychosociale kwetsbaarheden online minder zichtbaar zouden zijn. Hierdoor kunnen zij gevoeliger zijn voor problematisch socialemediagebruik (Caplan, 2003). Daarnaast lieten onze resultaten zien dat ADHD-symptomen ook voorspellend zijn voor problematisch socialemediagebruik (Hoofdstuk 7). Mogelijk zijn adolescenten met ADHD-symptomen gevoelig voor problematisch socialemediagebruik op eenzelfde manier als dat zij gevoelig zijn voor verslavingen gerelateerd aan middelengebruik, bijvoorbeeld omdat zij vanwege hun impulsiviteit doorgaans minder goed korte termijn behoeften kunnen weerstaan (Rømer Thomsen et al., 2018). Onze bevindingen ondersteunen ook het differential susceptibility to media effects model (Valkenburg & Peter, 2013), hetgeen inhoudt dat media effecten afhankelijk zijn van individuele en contextuele factoren. De relatie tussen de intensiteit van socialemediagebruik en welbevinden

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0