Tjallie van der Kooi

het RIVM en ziekenhuizen, voorziet het RIVM van een landelijk overzicht van ZI en ziekenhuizen van de mogelijkheid om ZI te monitoren aan de hand van een gestandaardiseerd protocol, inclusief een beperkte set van relevante risicofactoren, voor benchmarking. De eerste surveillancemodule richtte zich op POWIs en werd in 1998 aangevuld met een module voor de intensive care (IC), waar patiënten een hoger risico op een ZI lopen dan op veel andere ziekenhuisafdelingen. Binnen deze module, die liep van 1997 tot en met 2000, werden zowel IC‐gerelateerde infecties als sterfte gemonitord. In hoofdstuk 2 presenteren we de resultaten van deze module, met de focus op hulpmiddel‐gerelateerde infecties, de daarmee geassocieerde sterfte en de risicofactoren voor beide uitkomsten. Negentien ziekenhuizen namen deel. Van de beademde patiënten ontwikkelde 19% beademing‐gerelateerde pneumonie (ventilator‐ associated pneumonia (VAP)) (25/1000 beademingsdagen); van de patiënten met een CVK ontwikkelde 3% lijnsepsis (4/1000 lijndagen) en van de patiënten met een urinekatheter ontwikkelde 8% katheter‐gerelateerde UWI (9/1000 katheterdagen). Langer hulpmiddelgebruik verhoogde het risico voor alle infecties, met name voor lijnsepsis. Onafhankelijke risicofactoren waren geslacht, immuunstatus, acute of juist electieve opname, selectieve darmdecontaminatie (SDD) en systemische antibiotica bij opname, afhankelijk van de soort infectie. De ongecorrigeerde sterfte was statistisch significant hoger bij patiënten met lijnsepsis of katheter‐gerelateerde UWI, maar niet bij patiënten met VAP, vergeleken met patiënten zonder deze infectie. Een hulpmiddel‐ gerelateerde infectie was geen onafhankelijke risicofactor voor sterfte, maar het nodig hebben van beademing of een centrale lijn, en de duur hiervan, droeg significant bij aan de kans op overlijden. Evaluatie van de IC‐module leidde tot het opzetten van twee meer specifieke modules, één gericht op lijnsepsis en één op VAP, met gedetailleerdere patiënt‐ en hulpmiddelgegevens om de casemixcorrectie te verbeteren en meer inzicht te geven. De eerste lijnsepsisstudie besloeg de beginperiode, van 2002 tot en met 2009, en in hoofdstuk 3 beschrijven we de lijnsepsisincidentie en de risicofactoren. Negen ziekenhuizen, die één tot vier jaar deelnamen, registreerden gegevens van de IC of van het hele ziekenhuis. Van de geregistreerde CVK’s resulteerden 1,6% (95% betrouwbaarheidsinterval (BI) 1,2‐2,0) in lijnsepsis, ofwel 2,0 gevallen per 1000 lijndagen (95% BI 1,6‐2,6). Multivariabele analyse toonde aan dat de opnameduur op de IC voorafgaand aan het inbrengen van de CVK, inbrengen in de vena jugularis of femoralis en het gebruik van de lijn voor totaal parenterale voeding (TPV) het lijnsepsisrisico verhoogden, terwijl het gebruik voor antibiotica het risico verlaagde. Deze gegevens 272 Samenvatting

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw