300 verzachten de wonden van de verdeeldheid. Dit inzicht weerspreekt een belangrijk argument tégen Eucharistische gastvrijheid – of trekt dat op zijn minst in twijfel (9.2). Taizé en Bose cultiveren het vertrouwen in de Drie-ene God, het Paasmysterie, het sacrament van het Doopsel en in de medekloosterling om een ‘sprong in het diepe’ naar eenheid mogelijk te maken. Hun praktijk van Eucharistische gastvrijheid geeft blijk van dit vertrouwen. Ook legt het cultiveren van vertrouwen de basis voor het maximaliseren van erkenning van andere tradities (9.3). Taizé en Bose zijn erin geslaagd in een dynamische relatie te stappen tussen gemeenschapsleven en een gemeenschappelijke Eucharistie die zowel de imperfecte eenheid viert als aanzet tot groeiende communio. Deze dynamiek heeft de potentie om de Rahner-Fries-paradox en de impasse in het bronversus-hoogtepunt-debat te overwinnen (10.1). De gemeenschappen functioneren als ‘knooppunten’ in het netwerk van confessionele kerken. De kloosterlingen geven uiting aan een groeiende, inclusieve trouw aan meerdere kerkelijke tradities en een concreet behoren tot verschillende denominaties, zelfs als zij worstelen om dat gestalte te geven. Kerken die verzoening zoeken kunnen van dit voorbeeld profiteren door meer van zulke plaatsen te laten ontstaan (10.2). Communicatio in sacris kan inderdaad verstaan worden als “een middel dat men (…) kan aanwenden om de eenheid van de Christenen te herstellen.” In de gemeenschappen overstijgt de Eucharistie als middel van genade het geestelijk welzijn van de individuele kloosterlingen en omvat ook verzoening op kerkelijk niveau, een dynamiek waar de huidige regelgeving nog niet in voorziet. Het lijkt deugdelijk en waardevol om de huidige regels omtrent Eucharistische gastvrijheid aan te vullen uitgaande van oecumenische overwegingen (10.3). Taizé en Bose bieden zo concrete, tastbare, grassroots voorbeelden van receptieve oecumene (receptive ecumenism). Leren geschiedt in de gemeenschappen niet alleen op cognitief vlak, maar juist ook in praktische, participerende zin en door deelname in de uitwisseling van gaven die zo fundamenteel is voor de spirituele oecumene. De kloosterlingen doen dit op een kritische, maar loyale manier en met grote openheid, in ‘creatieve integriteit’ (10.4). Hoofdstuk 11, tenslotte, benoemt enkele concrete suggesties voor het toekomstige beleid van de betrokken gemeenschappen en kerken, alsmede aanbevelingen voor toekomstig onderzoek. Signalerend dat de gemeenschappen meer zouden kunnen doen om de verbondenheid van hun leden met meerdere kerkelijke tradities gestalte te geven, opper ik dat de praktijk van Eucharistische gastvrijheid zoals die in de oecumenische
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw