442 CHAPTER 7 de helft (39%) werd geaccepteerd door het farmacotherapieteam. Het signaal om een geneesmiddel zonder indicatie te stoppen (STOPP A1) kwam het meest frequent voor (28% van alle signalen), waarvan meer dan de helft (54%) resulteerde in een advies ommedicatie te staken. De acceptatie door het farmacotherapieteam van STOPP/START-signalen varieerde sterk (2.5%–75.8%) voor de top 10 meest frequent gegeneerde signalen. Dit resultaat benadrukt dat een vertaalslag van STOPP/START-signalen door een farmacotherapieteam naar concrete adviezen voor de individuele patiënt essentieel is. Veel van de door beslisondersteuning gegenereerde signalen bleken namelijk niet toepasbaar te zijn voor patiënten opgenomen in het ziekenhuis. Tot slot is in dit onderzoek gekeken naar eventuele voorspellers voor acceptatie van de STOPP/START-signalen middels een multivariate regressieanalyse. Het grootste verschil in acceptatie werd veroorzaakt door het land waar de medicatiebeoordeling werd uitgevoerd, terwijl de onderzochte patiëntkenmerken geen goede voorspellers voor acceptatie waren. In hoofdstuk 4.2 werd onderzocht in hoeverre zaalarts en patiënt het eens waren met de voorgestelde medicatie-optimalisatie adviezen van het farmacotherapieteam. Dit onderzoek werd uitgevoerd met gegevens van Nederlandse OPERAM-patiënten die een medicatiebeoordeling in het ziekenhuis hadden gehad. In totaal werden 371 adviezen bij 139 patiënten voorgelegd aan zowel de zaalarts als de patiënt. De zaalarts en de patiënt waren het eens met 62% van de adviezen om medicatie te staken (STOPP-adviezen) en met 61% van de adviezen om medicatie te starten (START-adviezen). Consensus met de zaalarts en patiënt werd het vaakst bereikt voor het starten van medicatie ter preventie van osteoporose en voor het advies om maagzuurremmers te staken (beide 74%). Met multivariate analyse is gekeken naar voorspellende factoren voor het overnemen van de medicatie-optimalisatie adviezen door de zaalarts en de patiënt. De patiënt-factoren vrouwelijk geslacht, ≥ 1 val in het afgelopen jaar en verminderde nierfunctie waren voorspellers om adviezen over te nemen. De belangrijkste reden om adviezen niet over te nemen (in 40% van alle adviezen) was dat de patiënt er niet voor open stond om medicatie te wijzigen. De redenen van zaalarts en patiënt om adviezen van het farmacotherapieteam niet te implementeren liepen sterk uiteen per type geneesmiddel. Het advies om benzodiazepines, zopiclon of zolpidem te staken werd in 91% niet doorgevoerd omdat de patiënt aangaf van deze medicatie afhankelijk te zijn of geen last te hebben van mogelijke bijwerkingen (zoals vallen of sufheid). Anderzijds lag de belangrijkste oorzaak om cardiovasculaire medicatie niet te wijzigen voornamelijk bij de arts, waarvan in 30% van deze adviezen de zaalarts aangaf zich niet bekwaam te voelen om deze medicatie te wijzigen. Om een hogere implementatiegraad van adviezen te realiseren, zou betere educatie voor zowel patiënt als voorschrijver over farmacotherapie mogelijk positief kunnen bijdragen.
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw