Hylke Salverda

182 Chapter 11 95% wanneer extra zuurstof gegeven werd, 91%-100% zonder extra zuurstof). De kinderen in de studie hadden een mediane gestatieduur bij geboorte van 26 weken en 5 dagen (interkwartielbereik (IQR) 25 weken 3 dagen – 27 weken en 6 dagen) en een postnatale leeftijd van 19 dagen (IQR 17-24 dagen). De tijd doorgebracht in het DG was hoger tijdens OxyGenie controle (80,2 (IQR 72,6–82,4) % vs. 68,5 (IQR 56,7–79,3) %, p<0,005). Minder tijd werd doorgebracht boven het DG terwijl extra zuurstof gegeven werd (6,3 (IQR 5,1-9,9) % vs. 15,9 (IQR 11,5-30,7) %, p<0,005), maar meer tijd werd doorgebracht onder het DG tijdens OxyGenie controle (14,7 (IQR 11,8-17,2) % vs. 9,3 (IQR 8,2-12,6) %, p<0,05). Er was geen significant verschil in tijd met een SpO2 <80% (0,5 (IQR 0,1-1,0) % vs. 0,2 (IQR 0,1-0,4) %, p=0,061). Lange periodes buiten het DG kwamen minder vaak voor tijdens OxyGenie controle. Het OxyGenie algoritme was effectiever in het houden van de zuurstofsaturatie binnen het DG en het voorkomen van hyperoxie. OxyGenie was net zo effectief in het voorkomen van diepe hypoxie (SpO2 <80%), tegen de prijs van een kleine toename van milde hypoxie. Hoofdstuk 4 is een voortzetting van het vergelijken van de doorgebrachte tijd in verschillende SpO2 gebieden bij het gebruik van deze twee AZT-systemen bij prematuren. In tegenstelling tot hoofdstuk 3 werd bij deze studie het hele verblijf op de NICU onderzocht in een retrospectieve cohortstudie. Prematuren (OxyGenie 75 kinderen, CLiO2 111 kinderen) tussen oktober 2015 en november 2020 met een gestatieduur bij geboorte onder de 30 weeks werden geïncludeerd indien ze tenminste 72uur extra zuurstof toegediend kregen tijdens respiratoire ondersteuning. Toegediende zuurstof werd getitreerd door de OxyGenie controller tussen februari 2019 en november 2020, de CLiO2 controller werd gebruikt voor standaard zorg tussen oktober 2015 en december 2018. De tijd in het SpO2 doelgebied was hoger tijdens OxyGenie controle (mediaan 71,5 [IQR 64,6–77,0] % vs. 51,3 [47,3–58,5] %, p<0,001). De zuurstofsaturatie van kinderen in het OxyGenie cohort was minder vaak in hypoxische en hyperoxische gebieden (SpO2 <80%: 0,7 [0,4–1,4] % vs. 1,2 [0,7–2,3] %, p<0,001; SpO2 >98%: 1,0 [0,5-2,4] % vs. 4,0 [2,0-7,9] %, p<0,001). Beide groepen kregen een vergelijkbare concentratie zuurstof 29,5 [28,0 – 33,2] % vs. 29,6 [27,7-32,1] %, p=non-significant). Opnieuw was de SpO2 beter gereguleerd bij kinderen in het OxyGenie cohort, wat gepaard ging met minder hypoxie en hyperoxie. In het laatste hoofdstuk van dit deel (hoofdstuk 5), rapporteren we wat het effect is van het gebruik van één-per-seconde of één-per-minuut data. In de NICUs worden continue grote hoeveelheden data verzameld welke gebruikt zouden kunnen worden voor onderzoek. Het is onduidelijk of deze data, vaak verzameld met een frequentie

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw