Summaries 7 181 Hoofdstuk 5 keert terug naar de klinische setting van orgaanpreservatie met NMP (hoofdstuk 2). In een nieuw cohort van marginale donornieren vonden we opnieuw nanodeeltjes (<400 nm in diameter) in de perfusievloeistoffen. Met behulp van de ontwikkelde IFCM-methodologie (hoofdstuk 3) wordt duidelijk dat 1) deze nanodeeltjes inderdaad representatief zijn voor EVs, 2) verschillende EV-subsets, te herkennen aan verschillende eiwitten op hun oppervlak, aanwezig zijn, en 3) dat specifieke EV-subsets correleren met welbekende parameters van transplantatie uitkomst. Samengenomen suggereren deze bevindingen dat EVs nieuwe, potentiële biomarkers kunnen zijn om de kwaliteit van donornieren te beoordelen vóór de transplantatie. Als eerste stap op weg naar klinische toepasbaarheid wordt in hoofdstuk 6 onderzocht of de ontwikkelde IFCM-methode in staat is om individuele, van donorweefsel afkomstige EVs te detecteren in plasmamonsters afgenomen van patienten vóór en na niertransplantatie. In dit ‘naald-in-een-hooiberg’-scenario wordt duidelijk dat de IFCM-methode in staat is om 1) onderscheid te maken tussen EVs afkomstig van donoren en ontvangers door gebruik te maken van verschillen in HLA-moleculen, 2) donor-EVs te detecteren zijn tot ~1% boven de patiënt-specifieke achtergrondniveaus vóór transplantatie, en 3) donor-EVs te detecteren zijn (na transplantatie) boven deze achtergrondniveaus bij patienten met een stabiele transplantaatfunctie. Deze verhoging van donor-EVs werd niet waargenomen bij patiënten die in verband met een achteruitgang in nierfunctie een nierbiopt kregen. Dit hoofdstuk demonstreert de toepasbaarheid van de ontwikkelde, gekalibreerde IFCM-methode ten behoeve van de directe-detectie van weefselspecifieke EV-subsets in klinisch relevante plasmamonsters. In hoofdstuk 8 worden de bevindingen en implicaties van het onderzoek beschreven in de hoofdstukken 2-6 besproken, worden conclusies getrokken en worden aanbevelingen gedaan voor toekomstig onderzoek.
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw