Moniek Hutschemaekers

160 Nederlandse Samenvatting angstklachten gemeten. In deze studie vonden we dat de groep die testosteron kreeg een reactiever patroon van angstniveaus liet zien met hogere pieken gevolgd door sterkere daling van angst in de tweede sessie. Dit patroon bleek voornamelijk zichtbaar te zijn bij vrouwen met hoge endogene testosteron waarden. Vrouwen met lagere endogene testosteron waarden lieten een afgevlakt patroon van angstniveaus zien. Ten aanzien van de sociale angstklachten vonden we geen verschillen tussen de testosteron- en placebogroep. Deze studie gaf daarmee voorzichtige steun voor de hypothese dat testosteron inwerkt op belangrijke processen tijdens exposuretherapie voor SAS. Angstniveaus tijdens exposure geven namelijk een indicatie van het (leer)proces tijdens de sessie. Maar, meer onderzoek met meerdere exposuresessies en testosteron toediening zijn nodig om de effecten van testosteron op exposure beter te begrijpen. In de laatste empirische studie van dit proefschrift (hoofdstuk 5) onderzochten we de relatie tussen sociale vermijding en het effect van toediening van testosteron voorafgaand aan exposure. Sociale vermijding is immers een belangrijk kenmerk van SAS. In dezelfde groep deelnemers als de studie uit hoofdstuk 4 onderzochten we de aanwezigheid van impliciete vermijdingstendenties ten opzichte van sociale stimuli (boze, blije en neutrale gezichten) bij vrouwen met SAS. Deze tendenties werden voor en na de exposure gemeten door middel van een joysticktaak. In deze taak moesten deelnemers sociale stimuli (plaatjes van boze, blije en neutrale gezichten), die op een computerscherm gepresenteerd werden, met behulp van de joystick naar zich toe trekken of van zich afduwen. Wanneer deelnemers een plaatje relatief sneller van zich afduwen dan naar zich toe trekken spreken we van een vermijdingstendentie. Vervolgens toetsten we of deze vermijdingstendenties voorafgaand aan exposure het effect van de exposure met testosteron modereerde. We vonden dat vrouwen met SAS een vermijdingstendentie lieten zien ten opzichte van sociale stimuli. Deze tendenties veranderden niet tussen de voor- en nameting. Daarnaast vonden we dat vermijdingstendenties voorafgaand aan de exposure gerelateerd waren aan sterkere afname van angst tijdens de eerste exposuresessie wanneer deelnemers testosteron hadden gekregen. Dit effect was afwezig voor de tweede sessie en ook voor de sociale angstklachten. Deze resultaten suggereren dat vermijdingstendenties gerelateerd zijn aan sterkere effecten van met testosteron toegevoegde exposure. Echter, het is belangrijk om de huidige resultaten te repliceren, zodat we meer zicht krijgen of vermijdingstendenties een voorspeller kunnen zijn voor de effecten van testosteron toediening bij exposure.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw