Moniek Hutschemaekers

163 Nederlandse Samenvatting is dat het beoogde werkingsmechanisme van testosteron is dat dit toenaderingsgedrag binnen een exposuresessie stimuleert waardoor deelnemers beter kunnen leren en de exposure meer effect heeft. In onze studies hebben we subjectieve angstniveaus gemeten tijdens de exposuresessies als uitkomstmaat voor het leereffect, maar we hebben geen directe maat gebruikt om toenaderingsgedrag tijdens de exposure sessie te meten. Daarom blijft het nog onduidelijk of testosteron daadwerkelijk toenaderingsgedrag heeft gestimuleerd tijdens de exposure. In de toekomst zou het interessant zijn om dit te onderzoeken, bijvoorbeeld door middel van een eye-tracking instrument. Op basis van de bevindingen in dit proefschrift wil ik nog een aantal andere aanbevelingen doen voor toekomstig onderzoek. De belangrijkste aanbeveling is het uitvoeren van een onderzoek met een uitgebreider exposureprotocol (bijvoorbeeld 12 sessies exposure) waarbij er meerdere keren testosteron toegevoegd wordt. Daarbij is het van belang te noemen dat toediening van testosteron tijdens elke exposuresessie niet wenselijk is omdat dit mogelijk kan leiden tot bijwerkingen (acné of haargroei). Daarnaast kan het tot gevolg hebben dat deelnemers hun exposuresucces onterecht toeschrijven aan het gebruik van testosteron in plaats van aan hun veranderde gedrag (het toenaderen van sociale situaties) wat juist de effecten van therapie op de lange termijn negatief zou kunnen beïnvloeden. Een andere aanbeveling is om naast testosteron ook andere hormonen te onderzoeken, omdat de HPG-as niet in isolatie werkt, maar in samenhang met andere systemen in het lichaam. Zo interacteert testosteron ook met het stresshormoon cortisol. Het is van toegevoegde waarde om de interactie tussen deze hormonen en de relatie met exposuretherapie verder te onderzoeken. Conclusie Het doel van dit proefschrift was het onderzoeken van testosteron als een potentiële verbeteraar van exposuretherapie voor SAS. Om dit doel te bereiken werden endogene en exogene testosteronstijgingen bewerkstelligd voorafgaand aan korte exposure therapiesessies voor mensen met SAS. Uit de studies binnen dit proefschrift kunnen drie belangrijke conclusies worden getrokken: ten eerste, relatief hoge endogene testosteron reactiviteit voorafgaand aan exposure hing samen met betere exposure-effecten in termen van afname van sociale angstklachten. Ten tweede: toediening van testosteron had geen invloed op het effect van exposuretherapie in termen van afname van sociale angst symptomen. Echter, het versterkte wel een belangrijk exposuremechanisme, namelijk het patroon van angstniveaus binnen de exposuresessies. Ten derde: mensen met SAS die bij aanvang van exposuretherapie sterke sociale vermijdingstendenties hadden, lieten

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw