Hans Blaauwgeers

314 Appendices Nederlandse samenvatting Dit proefschrift is het resultaat van het promotieonderzoek van drs J.L.G. Blaauwgeers naar diverse histopathologische aspecten in longresecties, verwijderd voor behandeling van een niet-kleincellig longcarcinoom, met de naar het Nederlands vertaalde titel: Histopathologische aspecten van het gereseceerde niet-kleincellige longcarcinoom met nadruk op verspreiding door luchtruimtes en gecollabeerd adenocarcinoom in situ. De rol van de patholoog bij longkanker is in meerdere opzichten van belang. Allereerst in het stellen van een diagnose op een bij beeldvorming vastgestelde haard in de long. Belangrijk is het vaststellen of het gaat om een kwaadaardige tumor, vervolgens of het primair longkanker betreft en daarna om welke variant het gaat. Een diagnose op weefsel afkomstig van een andere plaats in het lichaam kan verdenking op uitzaaiingen bevestigen. Bij de longkankervarianten gaat het er met name om of het een “nietkleincellig carcinoom” (non-small cell lung cancer, NSCLC) dan wel een “kleincellig carcinoom” is. In geval van niet-kleincellig carcinoom is het dan van belang om onderscheid te maken tussen een plaveiselcelcarcinoom en adenocarcinoom. Bij het adenocarcinoom wordt gevraagd om te bepalen of het een invasieve tumor betreft of een voorstadium (in situ) carcinoom en in geval van een invasieve tumor wat het belangrijkste, dominante groeipatroon is. Beide zijn van belang in verband met de prognose voor de patiënt. Een niet invasieve tumor zaait niet uit en patiënt is na verwijdering ervan (resectie) genezen, terwijl sommige subtypes van het invasieve carcinoom, zoals die met een solide of micro-papillaire groeiwijze potentieel een slechtere prognose hebben met grotere kans op uitzaaiingen. Een vrij recent apart benoemd fenomeen, namelijk de aanwezigheid van losse tumorcellen in de luchtruimtes (alveoli) van de long (spread through air spaces, STAS), wordt beschreven als een nieuwe vorm van invasieve groei en zou gerelateerd zijn aan een ongunstige prognose. De exacte betekenis ervan is echter nog onduidelijk. Naast het vaststellen of er sprake is van een invasieve tumor en welke variant, heeft de patholoog ook een rol bij de beoordeling van tumoren, die na voorbehandeling (neoadjuvante therapie) alsnog verwijderd worden. De beoordeling van de reactie op deze voorbehandeling, is medebepalend voor de verdere prognose van de ziekte. In dit proefschrift worden 3 van die aspecten in longresecties met een niet-kleincellig carcinoom onderzocht, aspecten die relevant zijn voor diagnose, prognose en stadiering. Allereerst is gekeken naar het pathologische respons-effect na neoadjuvante therapie. Ten tweede is onderzoek gedaan naar het zogenaamde “STAS” met de hypothese dat dit fenomeen mogelijk een artefact, eerder dan een biologisch fenomeen is. En ten derde is geprobeerd diagnostische hulpmiddelen te verfijnen die kunnen helpen bij het onderscheid tussen invasie en niet-invasie bij het niet-mucineuze adenocarcinoom, waarbij er met name gekeken is naar het effect van de bij de verwijdering samengevouwen (collaps) long op de morfologie van tumoren.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw