Hans Blaauwgeers

315 Nederlandse samenvatting In hoofdstuk 2 van deel I worden de histologische veranderingen na neoadjuvante therapie beschreven, in een studiecohort van 46 patiënten met een longtop, een zgn. sulcus superior tumor, die chemoradiatie behandeling gevolgd door chirurgische resectie hebben ondergaan. Een complete pathologische respons werd geïdentificeerd bij 20 patiënten (43%), die een behandeling met inductie chemoradiotherapie ondergingen. Een complete respons was geassocieerd met een gunstiger prognose, namelijk een 70% 5-jaars overall survival vs. 20% (p=0.001). Maar ook patiënten met een bijna complete response (gedefinieerd als minder dan 10% vitale tumorrest) hadden een significant betere overleving dan patiënten bij wie meer dan 10% vitale tumorrest werd gevonden (65% 5-jaars overall survival versus 18%; p<0.001). Deze grens van minder dan 10% vitale tumor, wordt heden ten dage als een criterium voor “major pathologic response” (MPR) benoemd. In hoofdstuk 3 is gezocht naar aanvullende morfologische prognostische kenmerken van tumoren in dezelfde soort patiëntengroep als in hoofdstuk 2, namelijk in 33 patiënten met rest tumor na neoadjuvante behandeling voor een sulcus superior tumor. Er is gekeken of proliferatie (met biomarker MIB1), PD-L1 (een biomarker gerelateerd aan de eigen afweer) en grootte van de celkern na chemoradiatie in vergelijking met voorbehandelingsmetingen gerelateerd zijn aan prognose. Deze studie toont een toename in de grootte van de celkern van tumoren na chemoradiotherapie, echter zonder prognostische betekenis. Belangrijk is dat een lage MIB-1-expressie geassocieerd werd met een verbeterde overleving en ziektevrije overleving, terwijl een negatieve PD-L1-expressie ook een betere overleving voorspelt. Aanvullend onderzoek kan nuttig zijn om in een grotere en ook prospectief gevolgde patiëntengroep te zien hoe de bevindingen in de dagelijkse praktijk toegepast kunnen worden. In het TNM-systeem worden tumoren geclassificeerd op basis van tumorkenmerk (meestal een diameter van de tumor, T), of er uitzaaiingen via de lymfklier (“Node”, N) en uitzaaiingen via de bloedbaan zijn (metastasen, M). De overgang van stadium indeling TNM- versie 7 naar TNM-versie 8 op basis van een grote internationale patiëntengroep, waar follow-up gegevens van bekend zijn, omvat een verschuiving van sommige T-descriptoren naar een andere categorie. Hoofdstuk 4 presenteert de resultaten van een landelijke studie naar T3N0 NSCLC, die werd gestart ter voorbereiding op hoofdstuk 16, die verschillende tumorcategorieën omvat, waaronder die met pariëtale pleura-invasie of een diameter groter dan 7 cm. Het doel van de studie in hoofdstuk 4 was tweeledig: de validiteit van deze verschuiving in de Nederlandse populatie beoordelen en onderzoeken of de inclusie van aanvullende morfologische factoren de nauwkeurigheid van de stadiëring kon verbeteren. In de groep van 683 patiënten was 3- en 5-jaars algehele overleving (OS) percentages voor het subgroep met een tumordiameter groter dan 7 cm respectievelijk 59,9% en 47,2%. Dit is vergelijkbaar is met de percentages voor 3- en 5 jaars overleving van de subgroep met pleurale invasie (50,4% en 45,3%), een groep welke in de T3 categorie is gebleven. Deze bevindingen ondersteunen niet de verplaatsing van de groep met een tumordiameter groter dan 7 cm naar de categorie pT4 in de 8e editie A

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw