Hans Blaauwgeers

316 Appendices van de TNM-classificatie, zoals nu wel gebeurd is. Een nieuw gedefinieerde groep van patiënten met 2 of meer T-kenmerken werd gevonden, voornamelijk groter dan 7 cm in combinatie met pleurale invasie. Deze groep toonde slechtere 3- en 5-jaars OSpercentages (respectievelijk 37,5% en 28,7%), wat vergelijkbaar was met de uitkomsten voor TNM 8e editie-stadium IIIB en pT4 gevallen. Voor het subtype met twee of meer nodules waren de 3- en 5-jaars OS-percentages respectievelijk 70,6% en 62,8%, waarbij patiënten met adenocarcinoom een significant betere OS hadden dan patiënten met plaveiselcelcarcinoom: een 5-jaars OS-percentage van 65,1% versus 47,2% (p <0,001). Dit suggereert dat de prognose voor het adenocarcinoom variant vergelijkbaar kan zijn met die voor de pT2 categorie, terwijl plaveiselcelcarcinoom met meerdere nodules pT3 kunnen blijven. Deze populatie analyse van algehele overleving voor de pT3N0 subcategorie voor NSCLC suggereert dat histologisch variant een relevante beschrijving is voor de categorie van twee of meer nodules, geeft geen steun voor verschuiving van tumoren groter dan 7 cm naar de pT4 categorie en suggereert dat een combinatie van twee pT3 beschrijvingen (de gemengde groep) migratie verdient naar pT4. De TNM-indeling hanteert tot nu toe echter alleen anatomische lokalisaties in de classificatie. Mogelijk levert uitbreiding met andere kenmerken een verdere verfijning van de prognostische indeling op. Deel II richt zich op het fenomeen Spread Through Air Spaces (STAS). Een fenomeen dat sinds de 2015 WHO classificatie wordt benoemd als een nieuwe manier van metastasering, maar mogelijk een artefact is. Hoofdstuk 5 beschrijft in het algemeen verschillende histopathologische artefacten gerelateerd aan weefselbehandeling na verwijdering en na ontvangst bij de pathologie. Hierbij wordt met name beschreven wat het effect is van chirurgische collaps, namelijk het in elkaar vallen van het longweefsel na verwijdering uit de thoraxholte. Daarnaast wordt het spreiden van (tumor) weefsel door een mes tijdens het snijden van het resectiepreparaat beschreven als mogelijke verklaring voor de aanwezigheid van losse tumorcellen of celgroepen in alveolaire ruimtes op afstand van de grens van de tumorhaard. Deze bevinding wordt in plaats van als STAS benoemd als spread through a knife surface (STAKS) en daarmee als een artefact. In hoofdstuk 6 wordt een prospectieve multicenterstudie beschreven, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat STAS een induceerbaar verschijnsel is. In 44 resectiepreparaten werd het aantal losse tumorcellen en/of celclusters geteld in 4 doorsneden door de tumorhaard uitgenomen zonder het prepareermes schoon te maken. Het aantal losse cellen en/of clusters nam toe vanaf de eerste coupe zonder eerst door de tumor gesneden te hebben tot de laatste coupe waar met het mes twee keer door de tumor was gesneden. Het aantal cellen was significant groter tussen de eerste coupe en de coupes 2-4. Daarbij werden er ook cellen in de alveoli aangetroffen afkomstig van o.a. (benigne) bronchusepitheel, ook geduid als versleping door het

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw