175 Nederlandse samenvatting de aanwezige homoplasie aan te tonen, waarbij wordt gekeken naar het voorkomen van identieke mutaties in verschillende fylogenetische lijnen, gecombineerd met een uitgebreide analyse van polymorfismen die geassocieerd zijn met cefotaxim resistentie. Door de mutaties in het referentiechromosoom te analyseren en hun verdeling binnen de fylogenie te bepalen, onthult het onderzoek een opmerkelijk niveau van homoplasie op de -42-positie van de ampC-promotor. Specifiek werd in 24 gevallen een T-nucleotide aangetroffen op de -42-positie, in plaats van het wildtype C-nucleotide, als gevolg van 18 onafhankelijke C>T-mutaties over vijf fylogroepen. Deze bevindingen werpen licht op de complexe evolutionaire dynamiek en genetische diversiteit binnen het ampCpromotorgebied en de associatie ervan met cefotaximeresistentie in E. coli. Complexiteit van AmpC-gemedieerde resistentiemechanismen De diversiteit aan mechanismen en fenotypische variaties geassocieerd met AmpCgemedieerde resistentie is een intrigerend fenomeen. Verschillende typen plasmidegecodeerde ampC-genen, zoals blaCMY, blaDHA of blaACC, lijken verschillende effecten te hebben op de hydrolyse van verschillende bètalactam-antibiotica (Philippon, Arlet, and Jacoby 2002). Bovendien kunnen mutaties in het ampC-promoter/attenuator leiden tot verschillende niveaus van resistentie, en studies hebben zelfs mutaties in de ampC-gensequentie geïdentificeerd die leiden tot veranderingen in de actieve site en hogere resistentieniveaus (Tracz et al. 2007; Nordmann, Poirel, and Nordmann 2007). Bovendien zijn er andere mechanismen die de membraanpermeabiliteit beïnvloeden, zoals effluxpompen en porines, waargenomen in combinatie met AmpC-gemedieerde resistentie, wat leidt tot uitgebreidere resistentiepatronen (Goessens et al. 2013). Variaties in het gen- en/of plasmidekopienummer zijn ook voorgesteld als bijdragende factoren aan verschillen in fenotypen (Kurpiel and Hanson 2012). In Hoofdstuk 8 van deze scriptie wordt de sequentiediepte van chromosomale huishoudelijke genen vergeleken met plasmide-gecodeerde “scaffolds” die het blaCMY-2-gen dragen. De verhouding tussen deze twee dient als schatting van het plasmidekopienummer. Interessant is dat isolaten met verhoogde minimale remmende concentraties voor cefotaxim, ceftazidim en piperacilline-tazobactam hogere geschatte plasmidekopiënummers vertoonden. Deze bevinding suggereert een mogelijke associatie tussen plasmidekopienummers en verhoogde resistentieniveaus tegen combinaties van bètalactamase-remmers. Desalniettemin is verder onderzoek nodig om deze initiële bevindingen te valideren en uit te breiden. Samengevat vertegenwoordigt het opkomen van AmpC-gemedieerde resistentie een aanzienlijke uitdaging in de strijd tegen antibioticaresistentie. Het onderzoek uitgevoerd
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw