Eva van Grinsven

237 Nederlandstalige samenvatting een korte termijn achteruitgang. Ook bleef het cognitief functioneren vaak op het oude niveau op zowel de middellange als lange termijn. In conclusie bevestigen de resultaten van dit onderzoek dat, ondanks de beperkingen in de beschikbare studies, SRT vaak de voorkeur krijgt boven totale schedelbestraling in de behandeling van hersenmetastasen vanwege het lagere risico op langdurige en blijvende cognitieve bijwerkingen. Het is echter belangrijk te benadrukken dat de kans op cognitieve bijwerkingen na SRT niet onderschat moet worden. Voor toekomstige studies is het cruciaal om een breed scala aan cognitieve taken af te nemen en resultaten op individueel niveau te interpreteren. In hoofdstuk 2 van mijn proefschrift heb ik ontdekt dat veel mensen met hersenmetastasen al voor hun bestraling last hadden van cognitieve problemen; bijna de helft van de patiënten had al cognitieve stoornissen voordat ze starten met hersenbestraling. Daarbij was het niet één specifiek cognitief gebied, ook wel cognitief domein genoemd, dat vaak was aangedaan, maar betrof het verschillende aspecten van het denkvermogen. Daarom heb ik in hoofdstuk 3 het cognitief functioneren van 58 patiënten met hersenmetastasen grondig onderzocht voordat ze bestraling kregen. Omdat de ervaren kwaliteit van leven niet alleen wordt bepaald door het objectief cognitief functioneren van een individu, maar ook afhankelijk is van de eigen beleving, is ook het subjectief cognitief functioneren meegenomen in dit onderzoek. Ik heb ook onderzocht of een uitgebreide testbatterij beter is dan een kernbatterij om cognitieve problemen bij deze patiënten te ontdekken. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens die verzameld zijn binnen de lopende prospectieve studies COIMBRA en APRICOT. De resultaten laten zien dat patiënten met hersenmetastasen goed in staat zijn om hun eigen denkvermogen op verschillende cognitieve domeinen te beoordelen aan de hand van visuele analoge schalen. Daarbij gaven bijna alle patiënten aan enige mate van cognitieve achteruitgang te ervaren sinds de start van de behandeling van de primaire tumor. Wat betreft het objectief cognitief functioneren zijn er grote verschillen tussen patiënten, zowel op groeps- als individueel niveau. Bijvoorbeeld, sommige patiënten hadden moeite met het onthouden, terwijl anderen problemen hadden met het snel verwerken van informatie. Met behulp van een clusteranalyse is onderzocht of we groepen konden vinden waarin mensen vergelijkbare cognitieve problemen hadden. Hieruit kwamen vier betekenisvolle cognitieve profielen naar voren, waarbij het hebben van geheugenproblemen een belangrijk kenmerk was; in twee van de vier clusters hadden mensen geheugenproblemen, waarbij één cluster ook andere cognitieve problemen vertoonde. Er waren echter geen verbanden tussen verschillende kenmerken van de patiënten (zoals leeftijd of aantal 10

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw