Eva van Grinsven

239 Nederlandstalige samenvatting DEEL II: HET GEBRUIK VAN BEELDVORMING OM COGNITIEF FUNCTIONEREN TE BEGRIJPEN De verschillen in cognitieve prestaties bij mensen met hersenmetastasen, samen met het ontbreken van duidelijke risicofactoren (hoofdstuk 3 en 4), benadrukken de noodzaak van verder onderzoek naar de onderliggende oorzaken. De plek van de hersenmetastasen (bijvoorbeeld links of rechts in de hersenen) kan mogelijk bijdragen aan deze variatie in cognitief functioneren. Het verband tussen de locatie van de metastasen in de hersenen en gedragsveranderingen is echter ingewikkeld vanwege verschillende factoren. Veel patiënten hebben meerdere metastasen op verschillende plaatsen in de hersenen, waardoor het onderzoeken van specifieke relaties tussen de locatie van de laesies (i.e. het aangedane gebied) en gedrag bemoeilijkt wordt. Het is onduidelijk of resultaten van eerdere studies over de relatie tussen laesies en symptomen (laesie-symptoom mapping, LSM) bij andere patiëntengroepen kunnen worden toegepast op mensen met hersenmetastasen. Daarom heb ik in hoofdstuk 5 LSM-resultaten vergeleken tussen twee verschillende groepen patiënten: 196 mensen met primaire hersentumoren en 147 mensen met een ischemisch herseninfarct. Ondanks grote aantallen patiënten, maakte een beperkte ruimtelijke overlap in laesies een precieze vergelijking lastig. In hersengebieden waar wel voldoende laesie overlap was, werden aanzienlijke verschillen gevonden in hersen-gedrag relaties tussen de twee groepenwat betreft verbaal geheugen en verbale vloeiendheid. Dit bevestigt dat de oorzaken van schade aan specifieke hersengebieden de cognitieve gevolgen hiervan beïnvloeden. Bij het onderzoeken van de relatie tussen hersenen en gedrag kunnen we resultaten van andere groepen patiënten gebruiken om hypotheses te bedenken, maar het is altijd nodig om deze bevindingen te bevestigen in de specifieke groep die we bestuderen. De variatie in cognitieve veranderingen na bestralingen kan mogelijk ook verklaard worden door verschil in kwetsbaarheid van de hersenen voor de negatieve effecten hiervan. Eerdere onderzoeken hebben laten zien dat bestraling schadelijk kan zijn voor de bloedvaten in de hersenen. Aangezien zuurstof en belangrijke voedingsstoffen via het bloed aan de hersenen worden afgeleverd, zou schade aan de vaten impact kunnen hebben op het denkvermogen. Patiënten die voorafgaand aan de bestraling al vaatschade hebben, zouden daarmee extra gevoelig kunnen zijn voor verdere beschadiging door de bestraling. Met de recente technologische ontwikkelingen kunnen geavanceerde MRI-scans worden gebruikt om zowel de structuur als het functioneren van de bloedvaten in de hersenen in kaart te brengen. In hoofdstuk 6 van mijn proefschrift beschrijf ik hoe we met twee verschillende MRI-technieken, namelijk ‘blood oxygenation level-dependent’ (BOLD) en ‘arterial 10

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw