Eva van Grinsven

241 Nederlandstalige samenvatting met hersenmetastasen uit de APRICOT-studie door de beoordeling van perfusie, zuurstofextractiefractie, cerebraal metabool zuurstofverbruik en CVR vóór en drie maanden na radiotherapie. Na de bestraling was er een toename van de bloeddoorstroming in het gehele brein. Dit kan wijzen op herstellende mechanismen tegen ontstekingen die bestraling kan veroorzaken. In gebieden waar de zwelling (oftewel oedeem) na de bestraling was afgenomen, zagen we herstel van de stofwisseling maar ook blijvende schade aan de bloedvaten. Door gedetailleerder te kijken, ontdekten we dat de perfusie, zuurstof extractie fractie, cerebraal metabool zuurstofverbruik en CVR verslechterden, vooral in hersengebieden die meer bestraling hadden gekregen. Opvallend was dat er veel verschillen waren tussen patiënten en de bestralingsdosis, vooral bij lagere doses. Uit analyse van individuele gevallen bleek dat dit mogelijk te maken heeft met hoe de hersenmetastasen reageren op de bestraling. Oftewel, we zagen verslechtering in zowel metabole als vasculaire maten bij een patiënt waar de hersenmetastasen drie maanden na bestraling waren gegroeid, terwijl we verbetering zagen bij patiënt waar de hersenmetastasen door de behandeling waren gekrompen. Deze veranderingen leken ook parallel te lopen aan de cognitieve veranderingen. Hoewel het onderzoek nog voorlopig is en deels berusten op individuele analyses, suggereren de resultaten dat er binnen drie maanden na bestraling geen grote schade aan de bloedvaten of stofwisseling was. Desalniettemin bleken de verschillende gebruikte MRI-parameters gevoelig te zijn voor het identificeren van herstel van metabole of vasculaire schade na radiotherapie. Het blijkt dus waardevol om deze MRI-parameters te gebruiken bij het opsporen van veranderingen na bestraling van de hersenen, vooral wanneer we inzichten vanuit verschillende MRI-technieken combineren. In dit proefschrift wordt duidelijk dat patiënten met hersenmetastasen verschillen in hun cognitieve, vasculaire en metabole kenmerken. Zelfs vóór bestraling ervaren velen cognitieve problemen, en bij sommigen verslechtert het cognitief functioneren in de 12 maanden na de behandeling. Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat de variatie in cognitief functioneren gerelateerd is aan verschillen in vaat- en stofwisselingscapaciteit. Geavanceerde MRI-metingen laten niet alleen zien dat deze technieken bruikbaar zijn in het identificeren van subtiele veranderingen, maar bieden ook nieuwe inzichten in deze complexe patiëntengroep. Toekomstig onderzoek zou niet alleen naar afzonderlijke MRI-maten moeten kijken, maar juist de combinatie van inzichten uit verschillende technieken moeten benutten. Hierdoor kan worden onderzocht of de ophoping van hersenschade of de afname van de reservecapaciteit van de hersenen voorspellend is voor cognitieve achteruitgang na radiotherapie. Het uiteindelijke doel is dat deze cognitief kwetsbare en snelgroeiende 10

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw