Samenvatting (Summary in Dutch) A 249 26 tweewekelijkse metingen per gezin. Daarnaast vulden andere gezinnen (N = 159) gedurende 100 dagen dagelijks vragenlijsten in. Uit mijn bevindingen, gebaseerd op deze intensieve longitudinale data op individueel gezinsniveau (Hoofdstukken 4-6), bleek dat de invloeden tussen ouders en adolescenten mogelijk uniek zijn voor elk gezin. Het verschilde per adolescent op wat voor soort opvoedgedrag (zoals steun, autonomie ondersteuning, psychologische controle en gedragscontrole) zij reageerden. Bij sommige adolescenten bleek het humeur bijvoorbeeld sterker beïnvloed te worden door ouderlijke steun dan bij anderen. Daarnaast waren er verschillen tussen adolescenten hoe zij reageerden op hun ouders. Terwijl sommige zich beter voelden wanneer ouders meer steunend waren, leken sommige zich juist slechter te voelen. Ook tussen ouders waren er verschillen in hoe zij reageerden op schommelingen in het functioneren van hun kind. Sommige adolescenten ervoeren bijvoorbeeld dat hun ouders meer steun boden wanneer zij zich slechter voelden, terwijl anderen juist vonden dat de steun van hun ouders onveranderd bleef. Al met al lijkt dus elk gezin zijn unieke recept te hebben. Om beter te begrijpen waarom gezinnen van elkaar verschillen in hun opvoedingsprocessen heb ik gekeken naar verschillende kenmerken van de adolescenten (Hoofdstukken 4-6). Over het algemeen leken demografische kenmerken de verschillen niet te verklaren. Ik vond geen structurele verschillen tussen jongens en meisjes, tussen adolescenten van verschillende leeftijden en tussen adolescenten die verschillende onderwijsniveaus volgde. Wel vond ik dat adolescenten die hoger scoorden op de persoonlijkheidstrekken omgevingsgevoeligheid en neuroticisme sterker werden beïnvloed door opvoeding in het dagelijks leven (Hoofdstuk 5). Dus persoonlijkheid lijkt een veelbelovend stabiel kenmerk om te verklaren waarom adolescenten verschillend reageren op opvoeding. Deze bevindingen hebben grote implicaties voor toekomstig empirisch onderzoek. Als opvoedingsprocessen verschillend zijn tussen gezinnen, en zelfs mogelijk uniek voor elk gezin, bestaat er geen ‘gemiddeld gezin’. Daarom zouden gemiddelde steekproefeffecten (zie bijvoorbeeld Kapetanovic et al., 2019; Vrolijk et al., 2020), mogelijk slechts van toepassing zijn op enkele gezinnen of zelfs op geen één gezin. Om zulke invalide conclusies te vermijden (Fisher et al., 2018; Moeller, 2022; Molenaar, 2004), moedig ik wetenschappers sterk aan om weg te bewegen van het veelvuldige gebruik van groepsgemiddelden (nomothetische benadering) en in plaats daarvan een idiografische benadering te omarmen, waarin het individuele gezin centraal staat. Het empirisch onderzoeken van individuele gezinnen is immers ook de sleutel tot het begrijpen van de variatie en overeenkomsten tussen gezinnen.
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw