Stephanie Vrede

207 9 SAMENVATTING SAMENVATTING In dit proefschrift hebben we de rol van klassieke morfologische tumor kenmerken en bestaande biomarkers onderzocht in de context van het nieuwe tijdperk van moleculaire classificatie. Dit met als doel om optimaal gebruik te maken van alle beschikbare markers en deze in te zetten voor de beste zorg van patiënten met endometriumcarcinoom (EC). Er is een matige overeenkomst tussen pre- en postoperatieve histologische diagnose bij het EC (67%) hetgeen kan leiden tot onder- en overbehandeling. In hoofdstuk 2 hebben we onderzocht of de hoeveelheid preoperatief weefsel en de methode van biopsie (pipelle biopsie, dilatatie & curettage of hysteroscopie biopsie) van invloed is op de concordantie. Hiervoor zijn binnen het ENITEC (‘European Network of Individual Treatment in Endometrial Cancer’) netwerk 573 tumor samples verzameld waarbij we middels digitale coupe beeldvorming de oppervlakte van preoperatief endometriumweefsel hebben gemeten. In 60.0% van de samples was er een overeenkomst tussen pre- en postoperatieve tumorgraad en histologie. Overeenkomst tussen pre- en postoperatieve laag- (graad 1 en 2 EC) en hooggradig EC (graad 3 en non-endometrioïd EC) was bij 88.8% van de patiënten het geval. Er werd geen relatie gevonden tussen de hoeveelheid preoperatief endometrium oppervlakteweefsel en de correcte diagnose. In tegendeel, de hoeveelheid oppervlakte endometriumweefsel was significant lager wanneer pre- en postoperatieve diagnoses wel overeenkwamen (18.7 mm2 vs. 23.5 mm2, respectievelijk P=0.022). Ook de methode van biopsie was niet gerelateerd aan de mate van overeenkomst tussen pre- en postoperatieve diagnose. Voor het verbeteren van de overeenkomst tussen pre- en postoperatieve diagnoses kan gebruik worden gemaakt van immunohistochemische (IHC) of moleculaire markers. In hoofdstuk 3 hebben we in een retrospectieve studie binnen ENITEC onderzocht wat de toegevoegde waarde is van de moleculaire classificatie binnen de groep patiënten met laaggradig EC. De vier moleculaire subgroepen werden bepaald middels ‘next-generation sequencing (NGS)’ (ook wel mutatie-analyse genoemd) of een combinatie van NGS en IHC; (1) polymerase epsilon (POLE) mutatie, (2) microsatelliet instabiel (MSI), (3) TP53 mutatie en (4) ‘no specific moleculair profile’ (NSMP). In totaal werden 393 patiënten geïncludeerd, POLE mutatie was aanwezig in 8.4%, MSI in 19.8%, TP53 mutatie in 18.3% en NSMP in 53.4%. Binnen alle moleculaire subgroepen hadden patiënten met een laaggradig EC een excellente 5-jaars ziekte-specifieke overleving van 85-100%. Dit werd bevestigd in het externe validatie cohort. Patiënten met een hooggradig EC hadden een beduidend slechtere 5-jaars ziektespecifieke overleving binnen TP53 mutatie en NSMP subgroep (respectievelijk 40% en 68%). In de multivariate analyse waren hooggradig EC, TP53 mutatie en FIGO stadium IIIIV onafhankelijke voorspellers voor een lagere ziekte-specifieke overleving.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw