362 Chapter 16 PREVENTIE VAN METACHRONE PERITONEALE METASTASEN NA COLORECTALE CHIRURGIE In het laatste deel van dit proefschrift werd gezocht naar voorspellende biomarkers voor metachrone PM in colorectale tumoren. Omdat uitzaaiingen naar het buikvlies een grote uitdaging vormen vanwege hun agressiviteit en beperkte behandelingsopties, is het belangrijk om patiënten met een hoog risico vroegtijdig te identificeren. Specifieke biomarkers voor PM zouden clinici in staat kunnen stellen preventieve strategieën te onderzoeken, waardoor de behandeling van bepaalde risicogroepen kan worden verbeterd. Het systematische review in hoofdstuk 11 onderzocht eerdere verrichte genetische analyses naar biomarkers die peritoneale verspreiding voorspellen. Zeventien retrospectieve cohortstudies die potentiële biomarkers beschreven werden geanalyseerd. De DNA-analyses uit enkele studies (n = 10) toonden aan dat er potentieel een relatie was tussen BRAFmutaties en PM. Hierbij werd vaak geen onderscheid gemaakt tussen synchrone (aanwezig tijdens het diagnosticeren van de darmkanker) en metachrone metastasen. Andere genen werden ook genoemd, maar deze waren meestal slechts in een enkele studie onderzocht. Uitgebreidere analyses leverde geen aanvullende ontdekkingen op, als ook niet voor RNAuitkomsten. Er werd daarom geconcludeerd dat de onderzochte genen en de associatie met PM (vooral BRAF mutaties), niet betrouwbaar genoeg zijn als individuele biomarker voor klinische toepassing. We adviseerde daarom dat er toekomstig onderzoek noodzakelijk was in een homogene populatie, met gedetailleerde analyses. Hoofdstuk 12 voerden wij zelf dergelijke analyse uit. We vergeleken genetische veranderingen in primaire colorectale tumoren van 10 patiënten zonder metastasen, met 20 patiënten met metachrone PM en 10 patiënten met metachrone levermetastasen (LM) om potentiële biomarkers voor metachrone PM te vinden. Deze retrospectieve analyse betrof 40 patiënten met T3 stadium darmkanker. Om een homogene populatie te waarborgen, werden patiënten met synchrone metastasen niet meegenomen in deze studie. Een uitgebreide genoomsequentie (Trusight Oncology (TSO) 500-analyse) werd uitgevoerd op de primaire formaline-gefixeerde paraffine-ingebedde tumormonsters, gericht op DNA-veranderingen in 523 genen en RNA-veranderingen in 55 genen. Twee patiënten werden uiteindelijk niet meegenomen in de analyse (LM = 1 en PM = 1), resulterend in een definitieve populatie van 38 patiënten. Tijdens de analyse bleek dat er sprake was van microsatellietinstabiliteit (MSI) in vier M0-tumoren en één PM-tumor. In de volledige onderzochte groep werden nieuwe genen geïdentificeerd die niet eerder waren beschreven in verband met metachrone PM’s of metastasen in het algemeen, hoewel de klinische relevantie onbekend bleef vanwege de kleine steekproefgrootte. Opmerkelijk was wel dat BRAF p.V600E-mutaties uitsluitend aanwezig waren bij PM-patiënten met microsatellietstabiele (MSS) tumoren (37,5%, p = 0.010). Daarom raadde wij aan om deze genmutatie in de toekomst verder te onderzoeken in relatie tot metachrone PM.
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw