190 Chapter 10 zelfrapportage vragenlijsten elke 3 maanden. Hoewel de studie ontworpen was om zowel de korte termijn als lange termijn (kosten-)effectiviteit te onderzoeken, richtten we ons op de korte termijn (3 maanden) effectiviteit op fysieke functionering (hoofdstuk 5), met een bijzondere focus op de rol van therapietrouw aan TOP-aanbevelingen in het herstel van patiënten (hoofdstuk 6 en 7). Hoofdstuk 5 presenteert de evaluatie van de korte termijn (3 maanden) effectiviteit van de e-Exercise LRP-interventie in vergelijking met face-to-face fysiotherapie voor patiënten met LRP. Uit onze analyse bleek dat zowel de e-Exercise LRP als de face-toface fysiotherapiegroepen statistisch significante en klinisch betekenisvolle verbeteringen in fysieke functionering toonden, maar er werd geen significante superioriteit gevonden voor de (kosten)effectiviteit van e-Exercise LRP. Desalniettemin werden voordelen van e-Exercise LRP waargenomen in secundaire uitkomsten; het verbeterde significant de angstvermijdingsopvattingen en zelfgerapporteerde therapietrouw aan TOP van patiënten. Met name bij patiënten met een hoog risico op het ontwikkelen van aanhoudende LRP toonde e-Exercise LRP statistisch significante betere uitkomsten in fysieke functionering en verschillende secundaire maten in vergelijking met de controlegroep. Deze bevindingen suggereren dat bepaalde subgroepen van patiënten met LRP meer baat hebben bij e-Exercise LRP dan anderen en verdere onderzoek rechtvaardigen. Hoofdstuk 6 onderzoekt trajecten van therapietrouw aan TOP bij patiënten met LRP en onderzoekt of baseline kenmerken gerelateerd zijn aan deze trajecten met behulp van gegevens uit de e-Exercise LRP-studie. Therapietrouw werd gemeten met de EXAS (hoofdstuk 2) en gegevens waren beschikbaar van 173 deelnemers. Via ‘latent class growth analysis’ werden drie trajecten van therapietrouw geïdentificeerd: “afnemende therapietrouw” (12%), gekenmerkt door een afname van therapietrouw over de tijd; “stabiele therapietrouw” (45%), waarbij therapietrouw constant bleef; en “toenemende therapietrouw” (43%), waarbij een toename in therapietrouw over tijd werd getoond. Verrassend genoeg werden er geen significante verschillen in baseline kenmerken waargenomen onder deze groepen, wat aangeeft dat initiële patiëntkenmerken niet gerelateerd lijken te zijn aan trajecten van therapietrouw. Deze bevindingen onderstrepen de complexiteit van therapietrouw bij patiënten met LRP, en benadrukken dat fysiotherapeuten therapietrouw gedurende het behandelproces zouden moeten monitoren en ondersteunen in plaats van te proberen patiënten te categoriseren in specifieke groepen op basis van therapietrouw bij aanvang van de behandeling. Hoofdstuk 7, verkent de associaties tussen therapietrouw aan TOP-aanbevelingen en veranderingen in klinische uitkomsten bij patiënten met LRP. Met behulp van gegevens van dezelfde deelnemers als beschreven in hoofdstuk 6, omvatte de analyse ook eerder vastgestelde trajecten van therapietrouw (“afnemende,” “stabiele,” en “toenemende”
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw