Tabel 2. Kenmerken deelnemende klassen en leerkrachten Tekststructuurconditie (TSC) Controleconditie (CC) Aantal leerlingen 125 156 Aantal klassen 6 7 Gemiddelde klassengrootte 21 (5.2) 22 (5.5) Percentage jongens 50.1 53.8 Aantal jaren onderwijservaring 18.7 (13.8) 16.0 (15.4) 3.3 Meetinstrumenten De leerlingen maakten voorafgaand (T1) en na afloop (T2) van de lessenserie drie toetsen: een leestoets, een samenvattingstaak en een schrijftaak. Op T2 maakten ze bovendien een kennistoets over de vakinhoud van de lessenserie. De toetsen aan het begin werden binnen twee weken voor de start van de lessen afgenomen, de lessen aan het eind binnen twee weken na de laatste les. Leestoets De leestoetsen bestonden deels uit items die algemene leesvaardigheid toetsten (13 vragen) en deels uit items specifiek gericht op kennis over tekststructuur (8 vragen). Voor de algemene leesvaardigheids-items konden we putten uit een database gebruikt bij nationale leesvaardigheidspeilingen (PPON) voor leerlingen in groep 5 en 8; dit zijn derhalve items die uitgebreid getest zijn (Kuhlemeier et al., 2014). Uit de beschikbare PPON-materialen selecteerden we voor T1 twee informatieve teksten en een verhalende tekst met tien meerkeuzevragen en drie korte open vragen; voor T2 kozen we drie informatieve teksten met elf meerkeuzevragen en twee korte open vragen. Op basis van de beschikbare data over de moeilijkheidsgraad en betrouwbaarheid van de geselecteerde items, konden we twee parallelle toetsen samenstellen met p-waardes van respectievelijk .58 en .64 en een ritwaarde van .35 voor beide toetsen. In deze vragen werd voornamelijk begrip op het niveau van de textbase (Kintsch, 1998) gevraagd waarbij leerlingen eenvoudige inferenties moesten maken. Enkele vragen waren gericht op kennis over tekstsoorten en -doelen. Het gedeelte met tekststructuuritems bestond uit vier meerkeuzevragen: twee waarbij leerlingen de structuur van een korte tekst moesten herkennen, één over signaalwoorden en één over het kiezen van een structuurgerichte aanpak tijdens het lezen. Daarnaast was er een opdracht waarbij leerlingen op basis van titels voorspellingen moesten doen over de inhoud van de tekst en een invulopdracht waarin leerlingen de hoofdgedachten van een tekst moesten weergeven. Verder hadden beide toetsen twee vragen die het tekstbegrip op het niveau van het situatiemodel meten (Butcher, 2006; Kamalski et al., 2005). Bij de eerste vraag moesten leerlingen in beide toetsen zinnen in een tijdbalk plaatsen, zodanig dat deze de chronologische ordening uit de informatieve tekst weergaven. Bij de tweede vraag moesten leerlingen zinnen invullen in een schema met een aantal lege hokjes verbonden door connectieven, zodat de verbanden tussen de zinnen in het schema 110
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw