Hilde Kooiker-den Boer

114 4. Resultaten 4.1 Implementatiebetrouwbaarheid Acht van de tien deelnemende scholen gebruikten in hun reguliere lessen een lesmethode voor begrijpend lezen. Op twee scholen werd geen methode gebruikt, maar selecteerden de leerkrachten zelf teksten en ontwierpen daarmee hun leeslessen. Alle scholen volgen een methode voor natuur- en techniekonderwijs. Op geen van de scholen werden lees- en zaakvakonderwijs structureel geïntegreerd. Na afloop van de lessenserie ontvingen we van twaalf van de dertien leerkrachten het ingevulde logboek. Drie leerkrachten in de controleconditie hadden de laatste les niet gegeven; verder waren alle lessen in beide condities uitgevoerd. Zowel uit de logboeken als uit de lesobservaties ontstaat het beeld dat de lessen doorgaans werden uitgevoerd zoals aangegeven in de handleiding. Leerkrachten kozen soms wel voor net een iets andere werkvorm of pasten de instructie aan op de voorkennis van hun leerlingen. De inhouden van de lessen bleven echter wel steeds gehandhaafd. In alle geobserveerde lees- en schrijflessen in de tekststructuurconditie werd expliciete instructie gegeven over de kenmerken van de structuren; in de controleconditie werd geen expliciete instructie over tekststructuur geobserveerd. Vooral de lees- en schrijflessen bleken meer tijd te kosten dan van tevoren ingeschat, met name in de controleconditie. Waarschijnlijk als gevolg hiervan sloegen leerkrachten de afsluiting van de les soms over, maar dit gebeurde zeker niet structureel. In de controleconditie werden de leeslessen vaak over twee lesmomenten verdeeld. Uit de schaalvragen in de logboeken blijkt dat de waardering voor de lessenserie als geheel en voor de drie soorten lessen in beide condities vergelijkbaar was (alle p’s ≥ .47, zie Tabel 4). In beide condities scoorden de waarderingsvragen bij de onderzoekslessen op alle drie de variabelen hoger dan de lees- en schrijflessen (alle p’s ≤ .01). 5 115

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw