Hilde Kooiker-den Boer

143 Tabel 8. Kijkgedrag kennisclips deelstudie 3 Aantal studenten dat de clip heeft afgespeeld (N = 82) Percentage Kennisclip 1 34 42 Kennisclip 2 27 33 Kennisclip 3 27 33 Kennisclip 4 31 38 Kennisclip 5 22 27 Kennisclip 6 22 27 De betrouwbaarheid van de toetsen was voldoende tot goed (zie Tabel 9). Voor het rapporteren van de verschillen in toetsscores tussen de drie meetmomenten is het model met de beste passing gekozen (zie Bijlage H, Tabel 1). In dit model zijn de gemiddelden per tijdstip en de variantie binnen en tussen studenten geschat. In een regression discontinuity design laat het verschil in gemiddelden tussen Toets 1 en 2 de ‘natuurlijke groei’ zien. Deze kan vergeleken worden met het verschil in gemiddelde scores tussen Toets 2 en 3. Wanneer de stijging tussen toets 2 en 3 significant hoger is dan het verschil in scores tussen testmoment 1 en 2 kan gesproken worden van een effect van de interventie (Shadish et al, 2002). Het blijkt dat een model waarin de gemiddelden mogen verschillen tussen de drie meetmomenten beter past bij de geobserveerde data dan een model waarin geen verschillen tussen de metingen toegestaan worden (ꭓ2(2) = 6.43, p = .04; zie Bijlage H, Model 1); Het blijkt dat de score tussen meetmoment 1 en 2 daalt (p = .014) en tussen meetmoment 2 en 3 stijgt (p = .049); de leerwinst tijdens de interventie is dan ook groter dat de leerwinst wanneer er geen onderwijs aangeboden wordt (zie Tabel 9). Het is echter lastig om op grond van deze cijfers te spreken van een effect van de interventie aangezien een effect van het aantal bekeken clips of van kijktijd niet kon worden aangetoond. Tabel 9. Gemiddelde, standaarddeviatie en betrouwbaarheid (GLB) per meetmoment N Gemiddelde SD GLB Toets 1 74 11.23 2.76 .83 Toets 2 62 10.27 2.58 .79 Toets 3 51 10.96 2.46 .77 144

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw