153 de tekst (Applebee et al., 2003; Nystrand et al., 2003; Pulles et al., 2022) en het beantwoorden van inferentievragen die hogereordedenkprocessen uitlokten (Hall, 2016). Bovendien bleken de leerkrachten in de controleconditie meer tijd besteed te hebben aan de leeslessen dan de leerkrachten in de tekststructuurconditie. Tenslotte speelden mogelijk de gekozen uitkomstmaten en de wijze waarop deze zijn geoperationaliseerd nog een rol in de uitkomsten, aangezien de toetstaken verschilden van de taken die leerlingen tijdens de interventie uitvoerden. Ondanks het feit dat we geen verschillen in effecten tussen beide condities vonden, geeft deze deelstudie wel veel relevante informatie die nuttig kan zijn voor vervolgonderzoek. Zo zouden we het effect willen onderzoeken van langere interventies die meer ruimte bieden om kennis over tekststructuur geleidelijk aan op te bouwen en te laten oefenen. Daarbij is het essentieel meer aandacht te besteden aan het professionaliseren van leerkrachten en aan het verzamelen van meer data omtrent de implementatie van de interventie. Ook een andere onderzoeksopzet zou meer inzicht kunnen bieden in de effecten van tekststructuuronderwijs in een vakoverstijgende aanpak. In dat geval zou een derde conditie toegevoegd kunnen worden waarbij de leerlingen een wat meer traditionele lesmethode voor begrijpend lezen volgen. Tenslotte lijkt het zinvol om een goede balans in toetsing te bewerkstelligen waarin de wijze waarop de te toetsen vaardigheden worden geoperationaliseerd nauwer aansluit bij de interventie. Hierbij zouden ook procesgegevens verzameld kunnen worden om zicht te krijgen op factoren die voorwaardelijk lijken om van tekststructuuronderwijs te kunnen profiteren. Als leerlingen bijvoorbeeld een geringe woordenschat hebben, weinig kennis hebben van connectieven of onvoldoende metacognitieve vaardigheden bezitten, dan belemmert dit mogelijk de effectiviteit van tekststructuurinstructie. 1.5 De bruikbaarheid van vakdidactische kennisclips op de pabo (hoofdstuk 6) Aansluitend bij onze bevindingen uit de analyse van de Kennisbasis Nederlandse Taal (zie hoofdstuk 2; Kooiker-den Boer et al., 2019) ontwikkelden we een serie kennisclips over tekstbegrip en tekststructuur waarin de inhouden die gemist werden in de analyse van de Kennisbasis werden geïntroduceerd en toegelicht. We onderzochten in drie deelstudies welke kansen de inzet van deze kennisclips binnen het onderwijsaanbod van de pabo biedt en welke belemmeringen hierbij worden ondervonden. In de eerste deelstudie onderzochten we welke voorkennis tweedejaars pabostudenten hebben over tekststructuur. We constateerden een flinke kloof tussen de kennis over tekststructuur die wenselijk is en de voorkennis die studenten in deze deelstudie tentoonspreidden. Studenten hadden wel wat oppervlakkige kennis over tekststructuur, maar benoemden vooral de wijze waarop tekststructuur wordt gemarkeerd. Ze leken zich weinig bewust van de relatie tussen tekststructuur en de inhoud van de tekst. Opvallend was verder dat ze begrippen als tekstsoort, tekststructuur en tekstdoel verwarren. De meeste studenten konden wel enkele voorbeelden van tekststructuren noemen. Logischerwijze waren dit vaak de structuren die worden aangeleerd in de lesmethodes voor het voortgezet 154
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw