Hilde Kooiker-den Boer

25 2. Theoretisch kader Om uitspraken te kunnen doen over de inhouden van de Kennisbasis, beschrijven we in deze paragraaf een theoretisch kader dat als uitgangspunt dient voor onze analyses. Als algemene richtlijn sluiten we ons aan bij de bekwaamheidseis dat de leerkracht in elk geval de inhouden van het onderwijs kent en boven de leerstof staat, en dat hij zich theoretisch en praktisch verdiept moet hebben in de leerstof (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2017). Meer specifiek is voor studenten in de lerarenopleiding declaratieve en procedurele kennis over teksten, het leesproces en tekstbegrip belangrijk om een goede basis van vakkennis te leggen, waarop in de volgende jaren voortgebouwd kan worden (Snow et al., 2005). In de wetenschappelijke onderzoeksliteratuur over tekststructuuronderwijs wordt geen systematisch overzicht gegeven van de theoretische kennis die leerkrachten zouden moeten hebben over dit onderwerp, maar worden wel verschillende ingrediënten genoemd (zie bijvoorbeeld Duke et al., 2011). Deze inhouden hebben we aangevuld met gangbare definities uit de tekstwetenschap en met componenten die een rol hebben gespeeld in de effecten van tekststructuuronderwijs op tekstbegrip en tekstproductie. In de volgende twee paragrafen bespreken we deze inhouden aan de hand van twee vragen: Wat is tekststructuur (zie paragraaf 2.1) en welke rol speelt tekststructuur bij het begrijpen en produceren van teksten (zie paragraaf 2.2)? In paragraaf 2.3 vatten we deze inhouden samen. 2.1 Wat is tekststructuur? Om uit te kunnen leggen wat tekststructuur is, moet eerst duidelijk zijn wat een tekst is. Hiermee wordt in de tekstwetenschap verwezen naar zowel geschreven als gesproken taal; ook toespraken of interviews bestaan uit tekst. Zo’n tekst is geen toevallig samenraapsel van woorden, maar de woorden en zinnen vertonen samenhang. Deze samenhang is zichtbaar op verschillende niveaus: op het niveau van de zin, van de alinea en op tekstniveau (Hustinx & Karreman, 2018; Sanders & Spooren, 2002). De structuur van een tekst wordt bepaald door de wijze waarop de ideeën in een tekst zijn georganiseerd, de relaties tussen die ideeën, en door de talige middelen die gebruikt worden om die relaties expliciet te maken, zoals verwijswoorden en verbindingswoorden (Pyle et al., 2017, p. 469). Aan de hand van een voorbeeldtekst (zie Kader 1) lichten we de verschillende elementen die de structuur van een tekst bepalen verder toe. 26

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw