Tabel 1. Kennisinhouden over teksten, soorten samenhang en niveaus waarop samenhang een rol speelt Kennisinhoud Typerende passages uit de Kennisbasis (met kenniselementnummer) Teksten: mondelinge en schriftelijke taaluitingen die samenhang vertonen In de taalwetenschap is ‘tekst’ een heel algemeen begrip. Het betreft zowel mondeling als schriftelijk taalgebruik. Mondelinge voorbeelden zijn: een interview met een acteur of een toespraak van de minister-president. Schriftelijke voorbeelden zijn een artikel in de krant, een roman of een verhaal in het geschiedenisboek. (6.1.9) Soorten samenhang: Een mondelinge of een schriftelijke tekst bestaat uit een verzameling samenhangende woorden en zinnen. Die samenhang bestaat uit cognitieve relaties die worden uitgedrukt door bijvoorbeeld voegwoorden, signaalwoorden of verwijswoorden. (1.1.5 = 5.1.10 = 6.1.13) Referentiële verbanden Die samenhang bestaat uit cognitieve relaties die worden uitgedrukt door bijvoorbeeld voegwoorden, signaalwoorden of verwijswoorden. De relaties kunnen meer of minder complex zijn. (1.1.15 = 5.1.10 = 6.1.13) Relationele verbanden redeneren: beschrijving waarin een extra denkstap wordt verwoord. Hieronder vallen: chronologisch ordenen; concluderen; middel-doelrelatie of instrumentele relatie leggen; oplossen van een probleem; oorzaakgevolgrelatie leggen (Als we de deur van de koelkast opendoen, gaat de cavia piepen, want dan wil hij ook eten). (1.1.9) Voorbeelden van relaties tussen zinnen (oplopend in graad van moeilijkheid) zijn: - vraag-antwoordstructuren; - chronologische volgorde (en toen); - voorbeelden; - vergelijkingen (maar); - middel-doelrelaties (want); - voorwaardelijke structuren (als). (1.1.15 = 5.1.10 = 6.1.13) Niveaus van samenhang: zin, alinea, tekst Elke geschreven tekst is op een bepaalde manier opgebouwd of gestructureerd. De meest algemene structuur is die van inleiding – kern – slot. (6.1.4) De startbekwame leerkracht creëert authentieke leestaken waarin denkrelaties centraal staan, zodat de leerling relaties kan leggen tussen woorden, woordgroepen en zinnen. (1.1.15 = 5.1.10; zie ook 6.1.13) 2 33
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw