Hilde Kooiker-den Boer

37 Tabel 4. Kennisinhouden over de relatie tussen tekstbegrip en tekstproductie Kennisinhoud Typerende passages uit de Kennisbasis Tekstbegrip Bij begrijpend lezen gaat het om het toekennen van betekenis aan geschreven taal. Dat gebeurt in voortdurende wisselwerking met de lezer. Hij koppelt de informatie die hij leest aan de informatie die hij in zijn geheugen beschikbaar heeft. Belangrijke leestheoretische modellen zijn: • de bottum-upvisie: de lezer werkt van beneden naar boven. Van losse woorden naar hele zinnen en de interpretatie van de hele tekst; • de top-downvisie: de lezer leest een tekstdeel en voorspelt wat erna komt; • het interactieve model: de lezer gebruikt voortdurend relevante gegevens van zijn voorkennis, gegevens uit de tekst, wat leidt tot tekstbegrip. (5.3.4, zie ook: 4.3.3) Voor het begrijpen van een tekst moeten lezer en luisteraar in staat zijn deze relaties [= de voorbeelden in Tabel 1, rij 4] te leggen. Hiervoor moeten zij beschikken over zowel grammaticale als cognitieve vaardigheden. (1.1.15 = 5.1.10 = 6.1.13) De rol van tekststructuur bij tekstbegrip De structuur Bij het begrijpen van de tekst speelt de structuur een grote rol. Leerlingen die weten dat tekstsoorten volgens een bepaalde structuur zijn opgebouwd, profiteren van deze kennis wanneer ze een tekst lezen of zelf schrijven. Leerlingen krijgen steeds meer inzicht in de ordening van teksten. (5.1.9, zie ook: 6.1.11) In de didactiek van het strategisch begrijpend lezen spelen signaalwoorden een belangrijke rol. Het blijkt van onschatbare waarde wanneer kinderen bedacht zijn op signaalwoorden in een tekst. Meestal verbetert dat het inzicht in de structuur en dus in het begrip van een tekst. (2.1.9) De rol van tekststructuur bij tekstproductie Leerlingen die weten dat tekstsoorten volgens een bepaalde structuur zijn opgebouwd, profiteren van deze kennis wanneer ze een tekst lezen of zelf schrijven. Bij verhalende teksten wordt bijvoorbeeld in het begin de hoofdpersoon voorgesteld en zijn situatie beschreven. Vervolgens komen het doel van de hoofdpersoon en het plan dat de hoofdpersoon bedenkt om het doel te bereiken aan de orde. Daarna volgt een beschrijving van de handelingen die de hoofdpersoon uitvoert, de problemen die hij tegenkomt en het resultaat dat hij bereikt. Een slotzin rondt het verhaal af. (6.1.11) 38

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw