199 Appendices A al op jonge leeftijd beter presteerden dan leeftijdsgenoten die op lagere niveaus eindigden, en dat er vanuit dat hoge niveau verschillende wegen naar hun zwemsucces leidden. Waar Hoofdstuk 2 de ontwikkeling van seizoensbeste tijden over meerdere jaren belicht, onderzoekt Hoofdstuk 3 of zwemmers die het elite niveau bereikten zich sneller ontwikkelen binnen één seizoen ten opzichte van degenen die ‘slechts’ het zeercompetitieve niveau behaalden. Hoewel hun eindniveau op volwassen leeftijd verschillend was, lagen alle 3.199 zwemmers binnen deze studie tijdens hun jeugd op koers voor het bereiken van het elite niveau. Of zwemmers op koers lagen, is bepaald aan de hand van internationale prestatie benchmarks die voortkomen uit Hoofdstuk 2. Per leeftijdscategorie tonen deze benchmarks de zwemtijd die volgens historische data minimaal nodig lijkt om uiteindelijk het elite niveau te bereiken. Ook in het vervolg van dit proefschrift worden deze benchmarks gebruikt om jeugdzwemmers in te delen als zijnde op koers of niet op koers naar het elite niveau. Vanaf hun tienerjaren (mannen op 15-jarige leeftijd; vrouwen op 13-jarige leeftijd) boekten zwemmers die uiteindelijk het elite niveau bereikten meer vooruitgang in de periode tussen hun eerste zwemtijd van het seizoen en hun seizoensbeste tijd. Elite zwemmers verschilden niet van de zeer-competitieve zwemmers in de periode tussen hun vorige seizoensbeste tijd en de eerste zwemtijd van het seizoen. In deze periode gingen zwemmers uit beide groepen gemiddeld ~1% achteruit in hun zwemprestaties. Hoofdstuk 4 brengt de analyse van zwemtijden terug tot één enkele race, en richt zich op de ontwikkeling van pacing gedrag onder 5.818 zwemmers die op volwassen leeftijd het elite, sub-elite en zeer-competitieve niveau behaalden. Op de 100 meter vrije slag zwommen elite mannen vanaf 17 jaar hun race volgens een meer “all-out” strategie dan de latere zeercompetitieve zwemmers. Bij vrouwen werden geen groepsverschillen gevonden op deze afstand. Op de 200 meter vrije slag toonden zowel elite mannen (vanaf 16 jaar) als vrouwen (vanaf 13 jaar) een meer gelijkmatige verdeling van hun race in vergelijking met de latere zeer-competitieve zwemmers. Daarmee laten elite zwemmers gedurende hun tienerjaren in vergelijking met zeer-competitieve zwemmers pacing gedrag zien dat beter past bij de taak en overeenkomt met dat van volwassen elite zwemmers. Om op weg te zijn en te blijven naar de top moeten zwemmers niet alleen veel maar ook slim trainen. Zelfregulatie wordt verondersteld hier een belangrijke rol in te spelen. Hoofdstuk 5 onderzoekt daarom het gebruik van zelf-regulatieve vaardigheden voor, tijdens en na de training onder 157 Nederlandse zwemtalenten. Zwemmers op koers naar het elite niveau gaven aan vaker tijdens de training te reflecteren in vergelijking met leeftijdsgenoten die niet op koers lagen, maar scoorden zichzelf relatief lager op inzet. Binnen het groepje zwemmers op koers naar het elite niveau scoorden degenen die meer vooruitgang boekten in het seizoen hoger op het evalueren na de training. Het lijkt daarmee dat talentvolle zwemmers op koers naar het elite niveau effectiever en efficiënter trainen. Dit zou uiteindelijk kunnen leiden tot een hogere dagelijkse kwaliteit van trainen, wat kan
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw