Gelezen, geleefd, gedeeld

39 Tijdens mijn laatste schooljaren moest ik – net als jij, waarschijnlijk – voor het ‘schoolonderzoek’, als onderdeel van het eindexamen, dertig werken uit de Nederlandse literatuur lezen, waarbij nog vijftien werken voor Engels en vijftien voor Duits kwamen. Sommige boeken heb ik met genoegen gelezen, maar van de meeste geldt dat amper of niet. Het heeft enkele jaren geduurd voor ik na het eindexamen weer een roman gelezen heb. Een boek dat mij in mijn schooltijd wel boeide was de trilogie van Theun de Vries, Het geslacht Wiarda , onderverdeeld in Noorderzon (1958/1940/1938), Stiefmoeder Aar- de (1936) en Het rad der fortuin (1938). Het boeide mij omdat het vertelde over hetgeen ik zag als mijn Friese afkomst. De naam Wiarda betekent ‘van de wierden’, ofwel ‘van de terpen’. Van kindsbeen af kende ik, opgroeiend in Amsterdam, de klanken Niawier, Metslawier, Morra, Oosternijkerk, Paesens en Moddergat, de namen van dorpjes ten noorden van Dokkum. Vroeger waren daar alleen de terpen bewoonbaar. Daarvandaan kwam mijn groot- moeder van vaderszijde, een boerendochter, daar had ik verre familie. Mijn grootouders waren, na mijn grootvaders pensionering als onderwijzer, in Dokkum gaan wonen. Hij was afkomstig uit Drachten, waar mijn overgroot- vader een timmermanszaak had. Kom jij daar niet ook vandaan? Evenals het terpenlandschap wordt ook die streek, met de aangrenzende Wouden en veenkoloniën, door De Vries beeldend beschreven. Werd ik als scholier door deze boeken geboeid uit romantische overwegin- gen? Dat heeft ongetwijfeld meegespeeld, al is deze driedelige roman verre van romantisch. De titel van het oudste deel, Stiefmoeder Aarde , zegt het al; de reputatie van een ‘stiefmoeder’ is vanouds niet gunstig. Ze vervult de rol van moeder, maar heeft weinig liefde voor de kinderen die niet van haarzelf zijn. Terzijde: ik geloof dat die reputatie tal van ‘stiefmoeders’ onrecht doet; zo veel al dan niet jonge vrouwen zijn moedig in een kinderrijk gezin gestapt waarvan de moeder was overleden, en zij hebben hun beste krachten en zorg gegeven aan de opvoeding van de verweesde kinderen. Maar als De Vries een Hollandse veenarbeider laat spreken van Stiefmoeder Aarde, dan is dat in haar ongunstige betekenis. Hij beschrijft de opkomst van het socia- lisme in de Beetsterpolder en de veenkoloniën ten zuidwesten van Drachten, aan het einde van de negentiende eeuw. De dominee van Beets heeft het goed met het werkvolk voor, laat snert voor de arbeiders koken, maar oogst hoon. Tijdens een staking tegen de veenbazen heeft hij de euvele moed, de arbeiders op te roepen tot broederliefde en christenzin. Als weerwoord wordt hem toegebeten:

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0